# Primary Sources on Copyright - Record Viewer
Controversy on reproduction of foreign works (1856-1857)

Source: Nieuwsblad voor den boekhandel, vol. 23 (1856), pp. 263-264, 276 & vol. 24 (1857), pp. 9-10, 14, 18, 79, 88, 93-94, 100-102, 105-106, 113-114; http://tijdschriften.kb.nl/

Citation:
Controversy on reproduction of foreign works (1856-1857), Primary Sources on Copyright (1450-1900), eds L. Bently & M. Kretschmer, www.copyrighthistory.org

Back | Record | Images | No Commentaries
Translation only | Transcription only | Show all | Bundled images as pdf

            Chapter 1 Page 2 of 18 total



(264)

[...]

Perchance one will argue that in this country, in the last century, a lot of copying was done, and that therefore this is also permissible now, and cannot now, no more than then, be condemned. Admitted that it did occur at that time, never did it do honour to the Book trade of the Netherlands, even if many ideas where thereby spread further; -- on the contrary, many loud complaints were aired about it. But what should especially be kept in mind, is this: the views on literary property, about copyright, were still so little developed that no one saw evil in that which everyone, who partakes of the present civilization, must see; an evil, not covered by the scope of the law, but nonetheless an evil, yes, theft. -- no more than one in the last century in this country thought about what literary property actually was, and at the time one only wished to protect any work by privileges (i.e. a privilege above others), -- no more did one think in 1796 to make the property rights only fruitful for several years for the author, and then, for the public interest, declare it to be in the public domain. -- Like the works of an author should be valued in respect of the time of their compilation, as much in respect of the more or less criminal nature according to the ideas prevailing in those times.
Or will one argue that the reprinting of foreign writers is not a crime, because the law has not prohibited it? Poor excuse! What is prohibited by law, would only be punishable, not that which is not prohibited by law? You know, that SOLON, when asked why he included no punishment on parricide in his laws, answered to consider this unnecessary because he did not believe that someone would commit that crime. Would the latter therefore be permissible? Or would our legislators perchance have thought the same about us, with regard to foreigners, as SOLON about his fellow citizens? I dare not flatter myself with that! -- But therefore it certainly should not be permissible, because it is not prohibited? The law neither prohibits me to keep a mistress, and I ask you: is it permissible? Thus, this that the law has not prohibited it, cannot be the excuse for copying.
The domestic works are protected against copying by a legal ground, the property rights of the writers, like our people against violence, -- have foreign writers less claim in the moral sense than we do on that protection, because the law does not give it? For a man, who exercises the law out of a sense of duty, and not because of the Law, for the Righteous Heathen, for the Christian, for all is true the commandment: Quod tibi fieri non fish alteri ne feceris, or, Do unto others as you would have them do unto you. That law exists for all, and it is sad to see how often it is deviated from.
Or would you say: the Americans protect their own works just as we, and copy English and German books, why not follow their example? Why the young people that with eagle wings strives upwards, not apart from what they do and what they practice with happy result? They too will copy our books, if it only provides them advantage and it is useful for them, and why not say: An eye for eye and a tooth for a tooth? It is so, the Americans copy whatever occurs to them, English, French, German; (also from me, they have copied a little work, maybe small in size, but important to them) -- but I ask you, is therewith their action, and therewith our copying justified? Not at all! Their rationale is that there is money to be earned with it, that is why they copy, and where that comes into play, other concerns can derogate.

[...]

Amsterdam, 28 Nov. 1856. FREDERIK MULLER.


    


(264)

eigene werken onder de bescherming der wet te stellen. Wij moeten dus alleen nagaan welke gronden het geoorloofd maken de buitenlandsche werken door nadruk te verspreiden.
Welligt zal men aanvoeren dat hier te lande in de vorige eeuw veel, zeer veel werd nagedrukt, en dat het uit dien hoofde ook nu geschieden mag, en nu, evenmin als toen te veroordeelen is. -- Toegegeven dat het te dier tijde geschiedde, nimmer heeft het den Nederl. Boekhandel tot eere verstrekt, al werden daardoor vele begrippen verder verspreid; -- integendeel, luide klagten werden daarover aangeheven. Doch wat vooral hierbij in het oog is te houden, is dit: de denkbeelden over letterkundigen eigendom, over kopijregt waren toen nog zoo weinig ontwikkeld, dat niemand daarin dat kwaad zag, wat ieder, die aan de tegenwoordige beschaving deel heeft, daarin moet zien; een kwaad, niet vallende onder het bereik der wet, maar desniettemin een kwaad, ja diefstal. -- Evenmin als men in de vorige eeuw er hier te lande aan dacht wat eigenlijk letterkundig eigendom was, en men toen alleen door privilegien (dus een voorregt boven anderen) eenig werk beschermen wilde, -- evenmin dacht men er in 1796 aan, het eigendomsregt slechts voor ettelijke jaren vruchtbaar voor den schrijver te maken, en dan ten nutte van het algemeen voor domein public te verklaren. -- Gelijk de werken eens schrijvers beoordeeld moeten worden naar den tijd hunner zamenstelling, evenzeer het meer of minder strafbare van daden volgens de begrippen in die tijden heerschende.
Of zal men aanvoeren dat het nadrukken van buitenlandsche schrijvers geene misdaad is, dewijl de wet het niet verboden heeft? Armzalige uitvlugt! Wat de wet verbiedt, zou alleen strafbaar zijn, niet dat wat de wet niet verbiedt? Ge weet, dat SOLON, gevraagd waarom hij geen straf op vadermoord in zijne wetten opnam, antwoordde, dit onnoodig te achten, wijl hij niet geloofde dat iemand die misdaad begaan zoude. Zou die daarom geoorloofd zijn? Of zou onze wetgever welligt hetzelfde over ons gedacht hebben, ten aanzien van buitenlanders, als SOLON over zijne medeburgers? Ik durf er mij niet mede vleijen! -- Maar daarom zal het toch niet geoorloofd zijn, dewijl het niet verboden is? De wet verbiedt mij evenmin eene bijzit te houden, en ik vraag u of het geoorloofd is? Dus niet dit, dat de wet het niet verboden heeft, kan de verontschuldiging voor nadruk zijn.
De binnenlandsche werken zijn uit een regtsgrond, uit het eigendomsregt der schrijvers voor nadruk beschermd, even als onze personen voor geweld , -- hebben de buitenlandsche schrijvers minder aanspraak in zedelijken zin dan de onze op die bescherming, omdat de wet ze niet geeft? Voor den mensch, die het regt betracht uit pligtsgevoel, en niet om de wet, voor den regtschapen Heiden, voor den Christen, voor allen geldt het gebod: Quod tibi fieri non vis, alteri ne feceris, of: Wat gij wilt dat de menschen u doen, doet hen ook alzoo. Voor allen bestaat die wet, en het is treurig te zien hoe dikwijls daarvan afgeweken wordt.
Of zult gij zeggen: de Amerikanen beschermen even als wij hunne eigene werken, en drukken Engelsche en Duitsche boeken na; waarom hun voorbeeld niet gevolgd? waarom het jonge volk dat met adelaarsvleugelen omhoog streeft, niet afgezien wat zij doen en wat zij met gelukkig gevolg beoefenen? Ook zij zullen onze boeken nadrukken, indien zij er slechts voordeel in vinden en het hun te pas komt, en waarom niet gezegd: Oog om oog en tand om tand? Het is zoo, de Amerikanen drukken na wat hun voorkomt, Engelsch, Fransch, Duitsch, (ook mij hebben ze een werkje, wel klein van omvang, maar voor hen belangrijk, nagedrukt), -- maar ik vraag u, is daarmede hunne daad, en daarmede onze nadruk geregtvaardigd? Geenszins! Hunne beweegreden is dat er geld mede te verdienen is, dat is het waarom zij nadrukken, en waar dat in het spel komt, mogen andere bedenkingen wijken. Juist, zegt gij, "alleen dit, en anders niet, is onze drijfveer." Als kooplieden die hunne zaak regt verstaan hebben wij gehandeld; geene slechter kooplieden dan die het geld, de zaak waarom men handel drijft, schijnbaar achteraan stellen. -- Ik heb vrede met uwe bewering, maar vraag op mijne beurt, of het om het even is hoe men geld verdient? (Ge kent de belasting van VESPASIANUS); of men op allerlei wijzen mag geld verdienen; of het geoorloofd is, en of de zedelijke wet niet hooger staat, dan het geld-verdienen? -- En waarlijk op den naam van Amerikaansche handelaars te zijn, behoeven wij niet naijverig te zijn; in vlugheid, ja, in eerlijkheid geenszins! En bovendien: de HH. BINGER voeren hunne nadrukken te keurig uit, wat het uiterlijke betreft, en beide hebben te veel liefde voor schoone kunsten, dan dat ze op den naam van Amerikaansche handelaars immer aanspraak kunnen maken. -- Doch er is nog iets. Zij drukken het Duitsch na voor eene bevolking van 4 a 5 millioenen zielen, het Engelsch voor 16 millioenen; de nadruk is bij hen zulk een voordeel voor de letterkunde als immer nadruk heeft opgeleverd, de nadruk is bij hen iets kolossaals, ja bijna eene eigene letterkunde geworden. En dat is hier niet het geval. De werken van MOTLEY en HEINE hoe voortreffelijk en begeerlijk ze ook voor velen onzer landgenooten mogen zijn, -- het getal van hen, die deze werken kunnen en willen lezen is niet zoo groot, dat die eenen nadruk zoo wenschelijk , zoo noodig maken, noodig in die mate dat men daarom dezen letterkundigen diefstal moest plegen. De prijzen der beide nagedrukte boeken zijn goedkoop , hunne uitvoering netjes, ja sierlijk, maar hoevelen zullen daarvan gebruik maken? was het zoo zeer eene behoefte? Ik geloof neen; -- de HH. BINGER zullen het tegenovergestelde hopen en meenen.
En hieraan moet ik eene andere opmerking vastknoopen, ter staving van het vroeger gezegde: dat men alzoo voortgaande van ons land het letterkundige roofnest zal maken, wat vroeger Belgie was.
De HH. BINGER schijnen eene gelukkige positie hier te lande te hebben, want zij zijn de eenigen die nadrukken. Maar indien zij zegen op hunne onderneming hebben, zoo die wel slaagt, dan zullen zij niet de eenigen blijven, dan zal hier of daar een auder gewinzoeker

opstaan en of dezelfde, of andere boeken gaan nadrukken, voor nog minder prijs, van nog fraaijer uiterlijk, en ziedaar de concurrentie geopend, gelijk ze in Belgie bestaan, en menigeen ten val gebragt heeft. En dan zullen zij die het eerst dit renperk hier te lande geopend hebben zich den treurigen roem verwerven hier den nadruk gevestigd te hebben, in het begin veel geld te hebben laten verdienen, wat later met groote schade weder verloren wordt!
Met schade, -- ja maar ook met schande! Tot zoolang zal de nadruk hier stand houden tot men van allerwege tegen Nederland de stem verheft als vroeger tegen Belgie, en pogingen doet zulk een stand van zaken te doen eindigen. En gelijk het daar gelukt is, zoo zal het hier gelukken. Dan zal er geene sprake kunnen zijn van lafhartig toegeven aan eischen van vreemde Mogendheden, maar men zal zelf moeten toegeven aan vreemde vordering, en voor onze eigene nationale eer wenschen dat zulk eene smet van ons worde weggenomen.

En bij deze algemeene en altijd toepasselijke redenen komt nog eene bedenking van het oogenblik dezer uitgave: deze nadruk komt juist nu, terwijl de volksvertegenwoordigers vragen om een tractaat van internationaal kopijregt met Belgie, dat de Minister antwoordt dat er onderhandelingen gevoerd worden en dat de Vereeniging daarom verzoekt. Zal nu de Nederlandsche Boekhandel kunnen wijzen op dat adres der Vereeniging aan de Tweede Kamer gerigt, en verklaren dat hier geen nadruk wordt uitgeoefend, wanneer een der Leden dier Vereeniging dit feitelijk wederspreekt? Voorwaar, die nadruk is een grievend dementi aan dat adres gegeven! Moge al een der volksvertegenwoordigers in de volle Vergadering betuigd hebben den nadruk met genoegen te zien en toe te juichen, zoo bedenk wel, dat hij als letterkundige spreekt, en als zoodanig voor de verspreiding van nadruk ijvert. De Uitgevers van den nadruk doen het niet met dat oogmerk; om geld, en om geld alleen voeren zij den nadruk uit; en op hen komt de geheele zwaartte van het verwijt en beschuldiging neder.
Is dit opstel uitvoeriger geworden dan ik in den aanvang dacht, en toch niet uitvoerig genoeg voor eene geheele bespreking der zaak, het is omdat ik gaarne een gemotiveerd antwoord van de HH. BINGER of van anderen zou uitlokken over dit belangrijk feit, en niet wilde dat de zaak lang onbesproken bleef. Welligt heeft reeds voor mij het Bestuur der Vereeniging het initiatief te dezen genomen, en is met de HH. BINGER over deze zaak in overleg getreden. Bij de uitgave van HEINE's Werke, ja bij de aankondiging reeds, heb ik het genoegen gehad met de HH. over dit onderwerp te correspondeeren; het is mij daaruit gebleken dat zij niet schromen voor hun gevoelen uit te komen en tevens dat zij het mij zullen vergeven indien eenig min juist woord hen mogt beleedigen, daar ik niet hunne personen, alleen hunne daad heb willen signaleeren, en zoo mogelijk, in den voortgang stuiten.

Amsterdam, 28 Nov. 1856. FREDERIK MULLER.

[...]


    

Our Partners


Copyright statement

You may copy and distribute the translations and commentaries in this resource, or parts of such translations and commentaries, in any medium, for non-commercial purposes as long as the authorship of the commentaries and translations is acknowledged, and you indicate the source as Bently & Kretschmer (eds), Primary Sources on Copyright (1450-1900) (www.copyrighthistory.org).

You may not publish these documents for any commercial purposes, including charging a fee for providing access to these documents via a network. This licence does not affect your statutory rights of fair dealing.

Although the original documents in this database are in the public domain, we are unable to grant you the right to reproduce or duplicate some of these documents in so far as the images or scans are protected by copyright or we have only been able to reproduce them here by giving contractual undertakings. For the status of any particular images, please consult the information relating to copyright in the bibliographic records.


Primary Sources on Copyright (1450-1900) is co-published by Faculty of Law, University of Cambridge, 10 West Road, Cambridge CB3 9DZ, UK and CREATe, School of Law, University of Glasgow, 10 The Square, Glasgow G12 8QQ, UK