(9)
[...]
Submitted Letters. -- Notices etc.
Reproduction
To mister FREDERIK MULLER
Sir!
With interest I have read your heatedly written article (1) on reproduction.
[...]
You see with regret that, at an esteemed firm, the zeal exists to copy works, being published abroad, are saleable here. Why? -- You do not fail to give an answer: because they would thereby endow this country with evil, with that shame, which once clung to Belgium, namely "to be the literary den of robbers". It is true, Belgium has been labelled with that name, and that sobriquet has been repeated ad nauseam. But by whom? By the French writers who have repeated this, and a multitude of other expressions of the same alloy - usually adorned with a mantle of the most exalted morality, and accompanied by a stream of slogans -- so endlessly that one finally completely forgot how all those violent tirades, all that exalted morality actually had no other ground than: self-interest. For the interest of the French writers, the copying has been derogated, not for their phrases; it was abolished by the Belgian government, not because it was "an evil and a disgrace", but as a concession to France, which therefore allowed reciprocal advantages to Belgium.
(1) Nieuwsbl. v. d. Boekh., volume 1856, No. 49.
(9)
[...]
Ingezonden Stukken. -- Berigten enz.
Nadruk.
Aan den Heer FREDERIK MULLER.
Mijnheer!
Met belangstelling heb ik uw met warmte geschreven artikel (1) over den nadruk gelezen. Zoo ge niet verklaard hadt bepaaldelijk van de Heeren BINGER, tegen wie uw aanval dan ook gerigt was, het antwoord te verwachten, ik zou U reeds vroeger mijne bedenkingen daartegen hebben meegedeeld. Nu die Heeren echter hebben goedgevonden, in plaats daarvan een pennestrijd met den Heer GUENST aan te vangen en het verlangde antwoord voor onbepaalden tijd uitstellen, heb ik gemeend daardoor vrijheid te hebben gekregen de zaak, die toch niet van persoonlijken aard is, hier nog eens ter sprake te brengen.
Na een onderzoek omtrent de redenen, die de Heeren BINGER kunnen bewogen hebben na te drukken, en omtrent de keuze hunner werken, begint gij met te verklaren, dat gij u niet met de hoofdzaak, over het wettige, over het geoorloofde van den nadruk zult inlaten, maar laat er dadelijk op volgen dat zij, door lid te zijn van de Vereeniging voor de belangen des Boekhandels, door hunne uitgaven onder de bescherming der wet te stellen, getoond zouden hebben die meeningen niet te zijn toegedaan. Zoudt gij, bij nadere beschouwing, die gevolgtrekking kunnen volhouden? Is niet die Vereeniging daar, voor onze belangen, zooals de naam reeds aanduidt? En stellen wij met evenzeer onze uitgaven onder bescherming der wet omdat wij te regt meenen, daardoor onze belangen te bevorderen. Ik zou althans gaarne van U het bewijs hooren dat wij, als leien dier Vereeniging eenig oordeel hadden uitgesproken over het nadrukken van buitenlandsche werken of over de onredelijkheid van den nadruk in het algemeen.
Maar in navolging van U, zal ik de hoofdzaak laten rusten.
Gij ziet met leedwezen dat bij eene geachte firma de toeleg bestaat van werken, die buitenslands verschijnende, hier goed verkoopbaar zijn, na te drukken. Waarom? -- Gij blijft het antwoord niet schuldig: omdat zij daardoor het land zouden begiftigen, met dat kwaad, met die schande, welke vroeger op Belgie kleefde, van namelijk "het letterkundig roofnest te zijn" Het is waar, Belgie is met dien naam bestempeld, en die scheldnaam is tot vervelens toe herhaald. Maar door wie? Door de Fransche letterkundigen die deze, en eene menigte andere uitdrukkingen van hetzelfde allooi -- doorgaans met een kleed van de verhevendste zedelijkheid getooid, en vergezeld van een stroom van magtspreuken -- zoo eindeloos hebben herhaald, dat men ten slotte geheel vergat, hoe al die hevige uitvallen, al die verhevene zedelijkheid eigenlijk geen anderen grond had dan: eigenbelang. Voor het belang der Fransche letterkundigen is de nadruk geweken, niet voor hunne phrases; hij is door het Belgische gouvernement opgeheven, niet omdat hij "een kwaad en eene schande" was, maar als eene concessie aan Frankrijk, dat daarvoor wederkeerige voordeelen aan Belgie toestond.
(1) Nieuwsbl. v. d. Boekh., jaargang 1856, No. 49.