# Primary Sources on Copyright - Record Viewer
Association for the Book trade’s Amended Draft of a Bill on the Right to Copy, Amsterdam (1860)

Source: Bijzondere Collecties, Universiteitsbibliotheek van Amsterdam, UBM: KVB 6725

Citation:
Association for the Book trade’s Amended Draft of a Bill on the Right to Copy, Amsterdam (1860), Primary Sources on Copyright (1450-1900), eds L. Bently & M. Kretschmer, www.copyrighthistory.org

Back | Record | Images | No Commentaries
Translation only | Transcription only | Show all | Bundled images as pdf

38 transcripted pages

Chapter 1 Page 1


RAPPORT
DER
COMMISSIE
VOOR HET
WETS-ONTWERP
TOT REGELING VAN HET
KOPIJREGT.


Chapter 1 Page 2


RAPPORT
DER
COMMISSIE
VOOR HET
WETS-ONTWERP
TOT REGELING VAN HET
KOPIJREGT.


Chapter 1 Page 3


AAN DE LEDEN DER VEREENIGING
TER BEVORDERING VAN DE BELANGEN
DES BOEKHANDELS.

M.!

Door uwe Vergadering van den 9den Augustus 1858 benoemd, om het U in Julij van dat jaar, door het Bestuur onzer Vereeniging toegezonden Ontwerp eener wettelijke regeling van het Kopijregt, enz., in nadere overweging te nemen, hebben wij ons die benoeming laten welgevallen. Allerminst verkeerden wij daarbij in de meening, dat wij als "ervarene en der zake kundige" mannen dat Ontwerp zouden zuiveren van het kaf, om U in de aanstaande Algemeene Vergadering onzer Vereeniging het rijpe graan van onze eigene dorschvloer te leveren. Integendeel steunden wij toen reeds voornamelijk op het helder oordeel van geheel den Nederlandschen Boekhandel en op de welwillendheid waarmede deze ons zijne beschouwingen of aanmerkingen zou mededeelen, waarvan wij billijk mogten verwachten dat zij gegrond zouden zijn op algemeener kennis en veelzijdiger ervaring. Spoedig na onze benoeming hebben wij U dan ook bij circulaire om uwe aanmerkingen verzocht en wij erkennen met dankbaarheid, dat velen uwer niet achterbleven; inzonderheid waren het
de Boekverkoopers-gezelschappen, die ook in deze zaak op nieuw bewezen tot de zeer gewenschte vereenigingen te behooren, waardoor vruchtbaar kan gewerkt worden op


Chapter 1 Page 4


4


eene degelijke behandeling van zaken, die voor den Nederlandschen Boekhandel van algemeen belang kunnen geacht worden. Nadat wij al de ontvangene aanmerkingen
en bedenkingen rijpelijk hadden overwogen en getoetst zoowel aan onze bijzondere meening, als aan het oordeel van den Advocaat der Vereeniging, den Heer Mr. AUG. PHILIPS, voor zooverre die aanmerkingen of bedenkingen van zuiver juridischen aard waren, hebben wij het Ontwerp gewijzigd, zoo als wij de eer hebben het met toelichting van die Artikelen waarbij dit noodig scheen , U hiernevens te doen toekomen.
Niemand uwer zal het, naar wij vertrouwen, ons ten kwade duiden, dat wij niet al de ontvangen aanmerkingen of bedenkingen wederleggen, noch opzettelijk verdedigen
waarom wij niet alle voorgestelde wijzigingen hebben overgenomen. Ons rapport zou dan eene breedvoerigheid verkrijgen, die wij minder wenschelijk achten. Daarbij vertrouwen wij, zal ieder uwer onze verzekering wel willen aannemen, dat wij niet eene bedenking, aanmerking of voorstel, zonder ernstig beraad, hebben ter zijde gelegd.
Wij zijn U echter nog de mededeeling verschuldigd, dat wij het Ontwerp hebben gewijzigd naar aanleiding van een vast beginsel, dat daarin wordt gesteld, alsmede omtrent de weglating van een aantal Artikelen, die in het eerste Ontwerp waren opgenomen.
Vooraf hebben wij de vraag behandeld, of het beginsel, dat dit Ontwerp tot grondslag heeft, het juiste is waarvan eene Wet op het Kopijregt moet uitgaan. De meerderheid van ons was het daarmede geheel eens, in de overtuiging, dat de grondslag dezer Wet geen andere
moet zijn dan die van 25 Januarij 1817, zal zij eenigen kans hebben om te worden aangenomen, en zij vereenigde zich geheel met het ten dien aanzien gezegde in de in-



Chapter 1 Page 5


5


leiding der Memorie van Toelichting op het vroeger Ontwerp. De minderheid van ons echter achtte het beginsel van letterkundigen eigendom, zoo als dit in het Ontwerp, ten aanzien van den Auteur, wordt gehuldigd, eene zaak, strijdig met het nog zoo onbepaald begrip van zoodanigen eigendom, en had liever een Ontwerp gewenscht, waarin de overgang eener Kopij uit handen van den Auteur in die des Uitgevers aan de gewone bepalingen omtrent verbindtenissen, volgens het Burgerlijk Wetboek werd overgelaten, en alleen eene tijdelijke bescherming werd verleend aan den mechanischen vorm, door den Uitgever aan eenig boek gegeven. Zoo waren de gevoelens uwer Commissie, ook verdeeld omtrent den duur van het Kopijregt; na langdurige bespreking echter, beslistte de meerderheid voor "een uitsluitend regt van Kopij, ten gunste van den Auteur, voor een zeker getal jaren." Wij hebben toen getracht alle Artikelen van het Ontwerp, met dat beginsel in overeenstemming te brengen, maar wij meenden omtrent den duur van het Kopijregt, geen besluit te moeten nemen; want hoezeer ook in ons midden, het perpetueel eigendomsregt in beginsel werd voorgestaan en van eene andere zijde eene zoo kort mogelijke bescherming van den mechanischen vorm wenschelijk werd geacht, was uwe Commissie het toch algemeen eens, dat het eerste bezwaarlijk te verkrijgen zou zijn, om de krenking, die men zou meenen dat daardoor aan de belangen van het algemeen werd toegebragt, dat het laatste wederom te veel de belangen van onzen Boekhandel zou benadeelen, en dat dus ook hier de middenweg, moest worden ingeslagen; dat echter, om het verschil van meening, de beslissing omtrent den duur van het Kopijregt na den dood des Auteurs, of aan eene stemming in uwe Vergadering dient te worden onderworpen, of aan de Regering moet worden overgelaten, om,



Chapter 1 Page 6


6


bij de aanbieding van het Ontwerp aan de vertegenwoordiging des Lands, in deze het initiatief te nemen.
Oordeelt uwe Vergadering, het aantal jaren zelf te moeten invullen, dan zouden wij daartoe voorstellen, de keuze tusschen 20 en 50 jaren, zijnde het eerste gelijk aan den termijn, dien de Wet van 1817 verleent, en het laatste gelijk aan het getal jaren, opgenomen in de Concept-wet voor Belgie, naar aanleiding van de daaromtrent genomen conclusie, op het laatstgehouden Congres te Brussel, waarvoor zich ook meerdere stemmen onder U, in de bij ons ontvangen adviezen, hebben verklaard en omdat het welligt niet raadzaam is, dat men met het oog op geslotene of nog te sluiten internationale tractaten, aan onze Auteurs en Uitgevers mindere voorregten, tegenover buitenlandsche toekent.
Omtrent de uitlating van eenige Artikelen hebben wij U het volgende mede te deelen:
ART. 5 van het vroeger Ontwerp is naar onze meening overbodig. De duur van het Kopijregt voor eenen zekeren tijd bepaald zijnde, volgt daaruit van zelf, dat, nadat die termijn van bescherming voor eenig werk is verloopen, ieders bevoegdheid om het te drukken, niet kan betwist worden. Bovendien bevat een zoodanig Artikel eene zekere uitnoodiging of provocatie tot nadruk, die wij minder noodig achten.
Het zal u echter aanvankelijk welligt meer verwonderen, ook de Artikelen 9-13 en 29, alsmede een gedeelte der Art. 18 en 21 van 't vroeger Ontwerp, die allen betrekking hadden op het Vertalingsregt, in het gewijzigd Ontwerp geheel te missen. Over deze zaak ontvingen wij zeer uitvoerige adviezen, en bij eene naauwgezette overweging hebben wij eenstemmig geoordeeld, dat eene Wet tot bescherming van het uitsluitend Vertalingsregt geen deel kon uitmaken van eene Wet op het Kopijregt,


Chapter 1 Page 7


7


die een beginsel tot grondslag heeft als de thans ontworpene. Ook bij verschil van meening omtrent de zaak in het algemeen, of namelijk eene Landswet tot bescherming van het uitsluitend Vertalingsregt al of niet wenschelijk en te verkrijgen is, was toch het resultaat onzer overwegingen, dat alle bepalingen daaromtrent in het onderhavige Ontwerp misplaatst en met den geest des tijds in strijd waren.
Omtrent het niet wenschelijke eener regeling van het Vertalingsregt, zooals die in het eerste Ontwerp werd voorgesteld, kunnen wij volstaan met te zeggen, dat reeds de aard en inhoud van sommige Artikelen van het Hoofdstuk: Vertalingsregt, zoodanig zijn, dat, zoo de volksvertegenwoordiging ook al kon goed vinden, om eene Wet op het Kopijregt aan te nemen, waarin dit Hoofdstuk was opgenomen, hetwelk moeijelijk door iemand buiten den Boekhandel kan worden aangemerkt als waarlijk in het algemeen belang te zijn geschied, dan toch vele dier bepalingen van zooveel beperkter voordeel voor den Boekhandel zouden zijn, en bij verandering van omstandigheden of zienswijzen, zoo nadeelig voor den Boekhandel zouden kunnen werken, dat eene onderlinge regeling dier zaak, zooals die tot heden plaats vindt, overeenkomstig het Reglement onzer Vereeniging, verre de voorkeur verdient. De stabiliteit eener Landswet zou het onmogelijk maken, in die bepalingen gedurig zoodanige verandering te brengen, als de geest des tijds noodig en nuttig maakt en die men ten allen tijde in zijne magt heeft bij eene onderlinge regeling. Bovendien heeft de ondervinding ruimschoots bewezen, dat vele, ja verreweg de meeste geschillen, die uit het Vertalingsregt kunnen ontstaan, niet beter zijn uit den weg te ruimen dan bij minnelijke schikking, door tusschenkomst van der zake kundige mannen, die geheel zijn ingewijd in het eigenaardige, dat den


Chapter 1 Page 8


8


Boekhandel in zoo vele bijzonderheden kenmerkt. Eene Landswet kan dan ook, indien zij volgens een bevoegd oordeel nog eenigen kans zal hebben van te worden aangenomen , geene zoo strenge en in andere opzigten weder zoo milde bepalingen bevatten geheel gelijk aan die van het Reglement onzer Vereeniging, en dan, -- wij zeggen het hier, een onzer Leden, den Heer P. KRAAY, Jr., uit zijn ons toegezonden advies na: "dan kan zoodanige Wet voor den Boekhandel eene bron van onzalige tweedragt, van voortdurend verschil worden, in plaats van gelijk men zich ten doel stelt, het rustige genot te verzekeren van een wettig erkend regt."
Wij vertrouwen dat deze korte uiteenzetting onzer meening, die de weglating van het Hoofdstuk: Vertalingsregt, uit het hierbijgaand gewijzigd Ontwerp ten gevolge had, U genoegzaam zal in staat stellen, om U met onze zienswijze te kunnen vereenigen. Mogt dit onverhoopt het geval niet zijn, dan gelooven wij dat voor alles, op de aanstaande Algemeene Vergadering, bij stemming zal moeten worden uitgemaakt, of men het Hoofdstuk: Vertalingsregt, wenscht te behouden, terwijl, indien de meerderheid der Leden zich voor het behoud daarvan mogt verklaren, het Wetsontwerp niet in stemming behoeft te komen, maar op nieuw in handen eener Commissie dient te worden gesteld, die speciaal voor dit Hoofdstuk met de taak wordt belast, welke ons voor het geheele Ontwerp werd opgedragen.
Wij nemen echter de vrijheid U uit te noodigen tot kennismaking met twee der belangrijkste adviezen, die over deze zaak bij ons inkwamen en die wij als Bijlagen A en B hierachter laten volgen.
Overigens verklaren wij ons geheel bereid om voor, of indien het Bestuur onzer Vereeniging dit verlangt, ook op de aanstaande Algemeene Vergadering, alle die nadere


Chapter 1 Page 9


9


inlichtingen te geven, die men op de door ons aangebragte wijzigingen mogt verlangen en die wij in staat zijn te geven.
Ten slotte mogen wij echter niet achterhouden, dat in ons midden de niet onbelangrijke vraag werd besproken, of het indienen van eene Concept-Wet wel als het juist gekozen middel kon worden geacht tot het verkrijgen eener Wet, en of niet welligt de Regering of de Minister van binnenlandsche Zaken, in wiens handen ons verzoek op zoodanige wijze zou worden gesteld, daarin eene groote aanmatiging, eene soort van minachting of eenigermate eene beleediging kan zien, hetgeen ten gevolge kan hebben, dat het Ontwerp met glimlagchen en schouderophalen wordt ter zijde gelegd. Men vroeg of het niet beter zou zijn om bij vernieuwing en gedurig, slechts onze grieven tegen de bestaande Wet kenbaar te maken en de bevoegde autoriteit in hoofdtrekken de beginselen aan te wijzen, die wij in eene nieuwe Wet op het Kopijregt zouden wenschen. Trad dan eenmaal de Regering zelf met een Ontwerp te voorschijn, dan kon dit aan het bij ons gereed liggend Ontwerp worden getoetst en zoo noodig, van wege het Bestuur onzer Vereeniging, desovereenkomstig de noodige voorstellen tot amendement worden gedaan.
Wij hebben echter daaromtrent geene beslissing willen nemen, doch na later ingewonnen informatien, eenigzins meer de overtuiging verkregen, dat juist de inzending van een Ontwerp, doch op een gunstig tijdstip en met eenige mondelinge of schriftelijke opheldering ter regtvaardiging van den gekozen vorm van indiening onzer bezwaren, zonder dat daaraan eenige publiciteit wordt gegeven, veel kan bijdragen tot een gunstig resultaat, en dat zoodanige inzending van Wetsontwerpen niet geheel zonder voorbeeld is. Wij wenschen deze zaak dan ook


Chapter 1 Page 10


10


geheel over te laten aan het Bestuur onzer Vereeniging, waarvan wij gerustelijk vertrouwen, dat dit bij het voorschrijven van geneesmiddelen, ook den tijd en de wijze der indiening van het voorschrift, allezins zal in acht nemen.

J.H. Gebhart,
Is. An. Nijhoff,
G.T.N. Suringar,
J.G. Broese,
W.H. Kirberger, Secretaris.


Chapter 1 Page 11


ONTWERP
EENER
WETTELIJKE REGELING
VAN HET
KOPIJREGT.

I. Van Kopijregt.

ART. 1.
Het regt van kopij of van kopieren door den druk is het uitsluitend regt om letter-, plaat-, kaart- en muziekwerken door den druk gemeen te maken, te verspreiden, te verkoopen of te doen verkoopen, zoowel geheel als gedeeltelijk, in een of meer talen en formaten.

ART. 2.
Het regt van kopij wordt beschouwd als eene roerende zaak.
Van de overdragt onder de levenden moet schriftelijk blijken.
Het regt van kopij gaat niet over dan met alle de verpligtingen daaraan bij de eerste overdragt verbonden.

ART. 3.
Het regt van kopij behoort aan de auteurs, hunne erven of regtverkrijgenden.
Met auteurs worden gelijkgesteld ondernemers van verzamelings-werken, welke gevormd worden door zelfstandige bijdragen van verschillende medearbeiders. Indien


Chapter 1 Page 12


12


niet bij overeenkomst anders is bepaald, behoudt echter ieder medearbeider het uitsluitend regt om zijne bijdragen afzonderlijk uit te geven.

ART. 4.
De duur van het regt van kopij is:
a. Van werken die onder den naam des auteurs in het licht komen: het leven des auteurs en . . . . . jaren na zijnen dood;
b. Van werken die zonder naam des auteurs, of onder een verdichten naam of na den dood des auteurs in het licht komen (anonieme, pseudonieme, posthume werken): . . . . . jaren na de eerste uitgave;
c. Van werken van maatschappijen, genootschappen, zedelijke ligchamen, voor zooverre de schrijvers daarbij niet genoemd worden: . . . . . jaren na de eerste uitgave.
De auteur van anonieme en pseudonieme werken, die zich gedurende het tijdvak waarin hem sub b en c kopijregt wordt verleend, openlijk bekend maakt, treedt in dezelfde regten, die aan den auteur sub a worden toegekend, mits bij de latere uitgaven dier werken zijn naam op den titel voorkome.
Het jaar waarin het overlijden of de uitgave plaats vindt, wordt niet medegerekend.
Bij werken sub b en c genoemd, welke uit meerdere deelen bestaan, wordt de duur van het kopijregt berekend voor elk deel afzonderlijk, als van een op zich zelf staand werk.

ART. 5.
Om het regt van kopij te kunnen doen gelden, moet bij iedere uitgave van eenig letter-, plaat-, kaart of muziekwerk, zoowel bij eenen herdruk als bij eenen eersten druk, aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:


Chapter 1 Page 13


13


a. Dat het werk op eene Nederlandsche drukkerij gedrukt zij, eenen Nederlandschen uitgever hebbe en diens naam, op den titel of, bij gebrek van titel, waar dit het voegzaamst is, gedrukt zij met aanwijzing zijner woonplaats en van het jaar der uitgave;
b. Dat van elk werk, binnen eene maand na de uitgave, door den auteur of den uitgever drie exemplaren, waarvan een op den titel of, bij gebrek van titel, op de voorzijde door een van beiden eigenhandig geteekend en gedagteekend, en voorzien van eene eigenhandig geteekende verklaring van den drukker, dat het werk op zijne drukkerij is gedrukt, aan het Gemeentebestuur zijner woonplaats worden overgegeven. Het Gemeentebestuur is verpligt daarvan een recu af te geven en de exemplaren te verzenden aan het Departement van Binnenlandsche Zaken.
Van de afgegeven recu's wordt door het Gemeentebestuur afschrift gehouden in een daartoe bestemd register waarvan inzage en uittreksel, tegen vergoeding der kosten door ieder kan verkregen worden.
Door het Departement van Binnenlandsche Zaken wordt maandelijks in de Staats-Courant opgave gedaan van de werken, welke ter voldoening aan dit voorschrift aldaar zijn ontvangen.

ART. 6.
Er bestaat geen regt van kopij ten aanzien van wetten, besluiten, staatsstukken en wat verder door eenige openbare magt ter algemeene kennis gebragt wordt, of waarvan de openbaarheid bij de wet bevolen is, met uitzondering van die, waarvan de uitgave, volgens Art. 10, met nadruk is gelijk gesteld.

ART. 7.
Ten aanzien van het regt van kopij wordt geen onderscheid gemaakt tusschen oorspronkelijke werken en vertalingen.


Chapter 1 Page 14


14


II. Strafbepalingen en regten bij inbreuk op Kopijregt.

ART. 8.
Die eenig Werk, van hetwelk hier te lande kopijregt bestaat, nadrukt, wordt gestraft met eene geldboete van f 25 tot f 1000.
Bij de veroordeeling bepaalt de regter, dat de boete, zoo de veroordeelde haar binnen twee maanden na daartoe te zijn aangemaand, niet betaald, zal worden vervangen door gevangenisstraf van __ dagen tot __ maanden.
Met de veroordeeling gaat steeds gepaard: 1. de verbeurd-verklaring der platen, vormen en matrijzen, welke regelmatig slechts tot vervaardiging der nagedrukte voorwerpen kunnen dienen; en 2. de toewijzing der hier te lande aanwezige onverkochte exemplaren van den nadruk aan den kopij-geregtigde; -- behoudens diens regt om hij gewone regtsvordering schadeloosstelling te vorderen.

ART. 9.
Met dezelfde straffen wordt gestraft die nagedrukte exemplaren van eenig werk, waarvan hier te lande kopijregt bestaat, des bewust verspreidt, verkoopt of ter verspreiding of ten verkoop invoert.

ART. 10.
Met nadruk wordt gelijk gesteld: het in druk uitgeven zonder toestemming des auteurs of van zijne regtverkrijgenden, van handschriften of enkel als handschrift gedrukte stukken en van mondeling gehouden lessen, leerredenen, voorlezingen en diergelijke voordragten.

ART. 11.
De verbeurdverklaring en de toewijzing (bij Art. 8



Chapter 1 Page 15


15


bepaald) zal ook dan plaats vinden, wanneer de beklaagde wordt vrijgesproken of van regtsvervolging ontslagen.

ART. 12.
Het wordt niet als inbreuk op het regt van kopij aangemerkt, om ter beoordeeling of om den aard en de waarde van eenig in druk uitgekomen Werk te doen kennen, daarvan in Tijdschriften uittreksels mede te deelen of in andere werken, daaruit aanhalingen te doen of motto's te ontleenen; mits dergelijke uittreksels, aanhalingen of motto's niet bestaan uit fragmenten, die op zich zelf een geheel vormen.

III. Regtsvordering.

ART. 13.
Alle inbreuken op het regt van kopij, waartegen straf of verbeurdverklaring bedreigd is, worden vervolgd door den Officier van Justitie, op klagt des geregtigden. Zij worden aangelegd en behandeld als correctionnele zaken.
Bij de klagt wordt overgelegd het recu van het Gemeentebestuur (Art. 5, litt. b).
Zoo de Officier van Justitie geen grond vindt tot het instellen eener vervolging, geeft hij daarvan schriftelijk kennis aan den klager, bij gedagteekend berigt.

ART. 14.
Nagedrukte of met nadruk gelijk gestelde exemplaren van eenig letter-, plaat-, kaart- of muziekwerk, kunnen, door de geregtigden tot kopij van zoodanig Werk worden in beslag genomen, ten einde zich de toewijzing daarvan te verzekeren.


Chapter 1 Page 16


16


Dit beslag geschiedt in denzelfden vorm als de inbeslagneming bij executie van roerende goederen.
Zoo er eene klagt is gedaan, wordt binnen acht dagen na de in beslagneming, daarvan, met toezending van het proces-verbaal, kennis gegeven aan den Officier van Justitie bij de Regtbank, onder welker ressort het beslag gelegd is.
Zoodanig beslag kan niet worden gelegd op enkele exemplaren onder personen berustende, die, in zoodanige voorwerpen geen handel drijvende, ze tot eigen gebruik hebben verkregen.

ART. 15.
Wanneer er geene strafvordering plaats heeft, is de arrestant verpligt den beslagene te dagvaarden tot van waarde-verklaring voor den burgerlijken regter.
De eisch tot van waarde-verklaring moet, op straffe van nietigheid van het beslag geschieden:
a. Zoo er tijdens het beslag nog geene klagt heeft plaats gehad, en deze niet met de toezending van het proces-verbaal is gepaard gegaan, binnen acht dagen na het gelegd beslag;
b. Zoo de klagt tot geene vervolging aanleiding geeft, binnen acht dagen na de ontvangst van het berigt des Officiers van Justitie in Art. 13, laatste alinea, vermeld.

ART. 16.
Indien het arrest wordt opgeheven zal de arrestant worden veroordeeld tot vergoeding van kosten, schaden en interessen, indien daartoe gronden aanwezig zijn.

ART. 17.
Ten aanzien der klagt, der inbeslagneming en toewijzing wordt de uitgever beschouwd als vertegenwoordiger van den kopijgeregtigde, behoudens de bevoegdheid van laatstgenoemden om zelf zijne regten te doen gelden, voor


Chapter 1 Page 17


17


zooverre hij een van dat des uitgevers onafhankelijk belang heeft.

ART. 18.
Alle strafvordering krachtens deze Wet verjaart door verloop van twee jaren.

IV. Overgangsbepalingen.

ART. 19.
Het regt van kopij van eenig werk, dat volgens de wet van 25 Januarij 1817 voor geen regt van kopij vatbaar was, doch het wel is volgens de tegenwoordige wet, wordt toegekend aan hen die dat regt zouden verkregen hebben, zoo tijdens de verschijning van dat werk de tegenwoordige wet ware van kracht geweest.
Dit regt kan evenwel niet worden ingeroepen tegen hen die voor den (dag, waarop het wets-ontwerp wordt ingediend) datzelfde werk reeds in druk hadden uitgegeven.

ART. 20.
Van alle werken, ten aanzien van welke men zich het genot van het voorgaand artikel wil verzekeren, moet, binnen eene maand na de dagteekening dezer wet, een exemplaar aan het Gemeentebestuur der woonplaats van den belanghebbende worden overgegeven, ten einde daarmede gehandeld worde als in Art. 5 is bepaald.
In het af te geven recu zal melding worden gemaakt van den tijd der oorspronkelijke verschijning van het overgegeven Werk, volgens opgaaf des belanghebbenden. Tegen die opgaaf is het tegenbewijs toegelaten.

ART. 21.
De bepalingen dezer wet zijn toepasselijk op alle na


Chapter 1 Page 18


18


hare afkondiging in het licht komende nieuwe uitgaven of herdrukken van reeds vroeger uitgegeven werken.

ART. 22.
Het regt van kopij, onder vroegere wetgeving verkregen, geniet de bescherming der tegenwoordige wet, doch wordt, ten opzigte van den duur, beoordeeld naar de wetgeving waaronder het ontstaan is.

ART. 23.
Alle vroegere wetten en besluiten, betreffende het regt van kopij en vertaling, worden ingetrokken en buiten werking gesteld.


Chapter 1 Page 19


TOELICHTING
VAN HET
HERZIEN EN GEWIJZIGD
ONTWERP
EENER
WETTELIJKE REGELING
VAN HET
KOPIJREGT.


ART. 1. (Vroeger Ontw. Art. 1.)
De wijziging van dit Artikel bestaat, behalve in eene meer duidelijke redactie van de woorden in het vroeger Ontwerp: "geheel of gedeeltelijk," in de weglating der woorden: "verkort of verkleind." De gemaakte aanmerking dat tegenover de woorden: "verkort en verkleind," ook dienden te staan de woorden: "uitgebreid of vergroot," heeft tot de overtuiging geleid, dat deze omschrijvingen, als nog niet genoeg omschrijvende, tot onduidelijkheid leiden, en dat de woorden: "zoowel geheel als gedeeltelijk, in een of meer talen en formaten," allezins kunnen geacht worden, meerdere definitie overbodig te maken.

ART. 2. (Vroeger Ontw. Art. 2.)
De op dit Artikel voorgestelde wijzigingen hebben de overtuiging eener wenschelijke verandering niet kunnen vestigen. De gemaakte aanmerking op de 2de alinea van dit Artikel, als zou eene schriftelijke overdragt niet altijd te verkrijgen zijn, is geheel afhankelijk


Chapter 1 Page 20


20


van de contracterende partijen. Immers zelfs hij afstand door schenking, is eene eenvoudige verwijzing naar het voorschrift der Wet, ongetwijfeld tegenover ieder Auteur voldoende, om hem te overtuigen, dat eene schenking zonder schriftelijke overdragt, niet bestaan kan. Het zal er dus slechts op aankomen, of de Uitgever er behoorlijk voor zorge, dat zijne regten gewaarborgd worden. Wat de gemaakte aanmerking op de 3de alinea van dit Artikel betreft; dat een later eigenaar moeijelijk verantwoordelijk kan zijn voor de overeenkomsten, door den oorspronkelijken eigenaar gesloten, en waarin deze te kort is gekomen, -- deze zou groote schijn van waarheid hebben, indien niet juist het voorschrift der 2de alinea, den lateren kooper het regt gaf zich te overtuigen, omtrent de verpligtingen die hij op zich neemt, door bij elk contract, de overlegging te eischen der kwitantien van die gelden, welke volgens dat contract, door den oorspronkelijken eigenaar moesten voldaan zijn. Bij gebreke daarvan, bepaalt dit de meerdere of mindere waarde eener kopij.
Het geheel van dit Artikel kan slechts medewerken tot eenen meer ordelijken overgang van Kopijregt en eene belemmerende duisternis wegnemen, welke tegenwoordig dien overgang vaak beheerscht.

ART. 3. (Vroeger Ontw. Art. 3.)
In de eerste alinea van dit Artikel, is tusschengevoegd: "hunne erven," op grond der 2de alinea van Art. 2 en de moeijelijkheid, die door eene weglating dezer woorden zou kunnen ontstaan bij de vraag: of de erfgenaam van regtswege, behalve zijn regt op de stoffelijke nalatenschap, ook regt kan hebben op de intellectuele bezitting van den erflater, om daarvan Kopijregt te kunnen overdragen. Voorts is uit dit Artikel ook de omschrijving weggelaten van ondernemers en die der bedoelde verzame-


Chapter 1 Page 21


21


lings-werken. De eerste op grond dat zoowel de Uitgever als de Redacteur de eigenlijke ondernemer kan zijn, en het bewijs hiervan geheel afhangt van de schriftelijke bewijzen van afstand en overdragt, die, hetzij tusschen de verschillende Auteurs en den Redacteur of den Uitgever zijn gepasseerd. Deze opvatting waarborgt te meer, "dat het Kopijregt van zoodanig werk als geheel moet worden toegekend aan hem, wiens bestuur en talent het plan van het geheel ontwierp en tot stand bragt," (1) en dus de Uitgever, die zooals niet te ontkennen valt, in vele gevallen de ontwerper is, ook zijne Auteursregten geregeld ziet. De weglating der omschrijving van verzamelingswerken is daarom wenschelijk, omdat het noemen van enkele voorbeelden, waar meerdere zijn aan te wijzen, door vasthoudendheid aan de letter der Wet tot onjuiste opvatting gereede aanleiding geeft.

ART. 4. (Vroeger Ontw. Art. 4.)
Het groot verschil van meening, dat zelfs tusschen de beide uitersten ligt (een perpetueel eigendomsregt uitgaande van den Auteur en eene geheele ontkenning van regt op voortbrengselen van den geest) en vooral de oplossing die dit vraagstuk in het laatst gehouden Congres te Brussel, voor de geconcipieerde Wet op het Kopijregt in Belgie heeft opgeleverd, schijnt het wenschelijk te maken in een nieuw Ontwerp niet onvoorwaardelijk te hechten aan denzelfden termijn, dien de Wet van 1817 stelt; maar dat de Vergadering hierover bij stemming besluite of het aan de Regering overlate het initiatief te nemen tot invulling van den duur van het Kopijregt. Bij eene eventueele beraadslaging over deze Wet, kan de Boekhandel daarover, zoo noodig, ten allen tijde petitioneren, weshalve het aantal jaren is opengelaten.

(1) Zie: Mem. van Toelichting op Art. 3 van het vroeger Ontwerp.


Chapter 1 Page 22


22


Sub. b en c is de invoeging van "eerste" voor het woord uitgave noodig geoordeeld, omdat anders juist voor de daar genoemde Werken, bij een mogelijk gedurig herdrukken, het uiterste stelsel van een perpetueel eigendomsregt zou kunnen voortvloeijen.
In het vorig Ontwerp was sub. d de volgende alinea opgenomen: "Van gemeenschappelijke Werken van meer dan een Auteur:" het leven des Auteurs en twintig jaren na het overlijden des eerststervenden. Deze bepaling is weggelaten, omdat, ofschoon de eigenlijke bedoeling daarvan eene andere is, dan de verzamelings-werken in Art. 3 bedoeld, zij toch alligt met elkander kunnen verward worden. Ook is het geval zoo zeldzaam, dat twee of meer Auteurs, een boek waarin hetzelfde onderwerp behandeld wordt, te zamen schrijven dat men hierop gerust den tijd van het Kopijregt kan afhankelijk stellen van den langstlevenden Auteur, dewijl van zoodanig Werk, toch niet die gedeelten te gebruiken zijn, welke van een der vroeger overleden Auteurs afkomstig zijn, om de eenvoudige reden, dat deze in de meeste gevallen niet kunnen onderscheiden worden.
Men heeft, en in sommige opzigten niet ten onregte, de opmerking gemaakt, dat het onbillijk is, in eene Wet, waarin het beginsel van den letterkundigen eigendom des Auteurs, wordt gehuldigd, aan iemand, die om deze of gene reden, onbekend wenscht te blijven, mindere regten toe te kennen dan aan den genoemden Auteur. Ofschoon het nu gebleken is dat eene bijzondere bepaling voor dergelijke Werken noodig is om de misbruiken te voorkomen, die van de anoniemiteit konden worden gemaakt, is echter door eene nieuwe bepaling in de 5e alinea van dit Artikel, daaraan zooveel mogelijk te gemoet gekomen.
In de laatste alinea van dit Artikel, is het begin aldus gewijzigd: "bij Werken sub b & c genoemd."


Chapter 1 Page 23


23


Deze alinea heeft vrij algemeen aanleiding gegeven tot de meening, dat zij even als de voorgaande, op het geheele Artikel betrekking had. Bij eene juiste onderscheiding is het wel is waar terstond op te merken, dat zij op de Werken sub a geene betrekking kon hebben, omdat daarin het leven des Auteurs, den duur van het Kopijregt bepaalt, maar tot meerdere duidelijkheid, zal het ingevoegde ongetwijfeld beter worden geacht. Dat toch voor anonieme- en pseudonieme Werken, zoodanige bepaling wenschelijk wordt geacht, is wederom enkel om de misbruiken die van de anoniemiteit konden worden gemaakt; b. v. N. N. heeft uitgegeven, een Werk, bestaande in gedichten, verhalen of andere losse stukken, waarvan twee of meer deelen zijn verschenen. Wie zal nu, bij onbekendheid met den naam des Auteurs, en dus ook met het tijdstip van zijn overlijden, ooit kunnen bepalen, dat met het laatst verschenen deel het Werk compleet is? Het is dan ook alleen op deze soort van Werken, waarop de slot-alinea van dit Artikel doelt.

ART. 5. (Vroeger Ontw. Art. 6.)
De verandering in de eerste alinea van dat Artikel, behoeft geene toelichting; "doen gelden" is meer in overeenstemming met den aard der Wet, dan "uitoefenen."
Sub. a is de toevoeging noodzakelijk geacht, dat een Werk, waarop men het Kopijregt wil doen gelden, op eene Nederlandsche drukkerij gedrukt moet zijn. Het moge al volgens sommiger meening, in strijd zijn met de beginselen van vrijen handel, om bij de Wet eene bijzondere bescherming te verleenen aan dezen of genen tak van Nijverheid, volgens anderen is het met eene welbegrepen vrijheid volstrekt niet onvereenigbaar, dat bescherming van Kopijregt, slechts onder eene voorwaarde kan geschieden als de hier gevorderde bescherming van eene, met het Kopijregt naauw verwante tak van Nijverheid. Maar bo-


Chapter 1 Page 24


24


ven alles geldt hier, dat zonder zoodanig verbindende bepaling, het Kopijregt van zelf zou uitgestrekt worden tot een internationaal regt, en ieder buitenlandsch Uitgever, die slechts den naam van een Nederlandsch Uitgever ter leen kon bekomen, om dien nevens den zijnen, op den titel te plaatsen, der vrije ontwikkeling, zoowel als den Boekhandel, velerlei nadeel zou kunnen toebrengen. Het is beter de regeling van dergelijke internationale regten, geheel over te laten aan den tot heden gevolgden weg, het sluiten namelijk van tractaten, die dan althans het voordeel eener wederkeerige werking hebben. Om allen twijfel hieromtrent weg te nemen, zijn dan ook uit dit Artikel weggelaten de woorden: "of alleen, of vereenigd, met die van een buitenlandsch Uitgever," alsmede de slotalinea van Art. 6, van het vroeger Ontwerp. De verandering in deze zelfde alinea, van "het jaar" in plaats van "den tijd," der uitgave is meer overeenkomstig de usance en eene juister bepaling.
Sub. b is het wenschelijk geacht, den termijn der inzending aan het Gemeentebestuur te verlengen tot eene maand, ten gemakke van den Uitgever.
Voorts is het noodig geacht, dat volgens het beginsel der Wet, ook de Auteur de bevoegdheid tot de inzending aan het Gemeentebestuur hebbe, zoodat hij niet onverhoopt de dupe worde van de achteloosheid of onverschilligheid van den Uitgever.
De ge-eischte verklaring van den drukker is in overeenstemming met de wijziging sub. a, terwijl eindelijk, om alle moeijelijkheid te voorkomen, die thans op sommige plaatsen ontstaat, door den onwil der ambtenaren om een recu af te geven, de verpligting daartoe meer duidelijk is voorgeschreven.

ART. 6. (Vroeger Ontw. Art. 7.)

De weglating in dit Artikel van: "vonnissen, rede-


Chapter 1 Page 25


25


voeringen en verslagen," is noodzakelijk, wegens de onjuiste opvatting die uit deze definitie kan ontstaan, in verband met de uitzonderingen in Art. 10 genoemd. Waar toch in het eene Artikel, openbare redevoeringen van het Kopijregt worden uitgesloten, kunnen leerredenen niet als exceptie worden gesteld, dewijl deze kerkelijke redevoeringen zijn, waarvan de openbaarheid bij de Wet bevolen is. Vonnissen en verslagen behoeven niet genoemd te worden, omdat de lijst van openbare stukken, waarop geen Kopijregt kan bestaan, met nog velen kan worden vermeerderd. Eene geheele overeenstemming, omtrent het weglaten der uitzondering van het Kopijregt op kerk- en schoolgoed, met hetgeen de memorie van toelichting op het vroeger Ontwerp daarover zegt, heeft genoopt niet toe te geven aan den wensch van enkelen, om die uitzondering weder op te nemen; het zeer groote struikelblok der Wet van 1817, zou dan niet worden weggenomen.

ART. 7.
Is het onveranderd Art. 8 van het vroeger Ontwerp.

ART. 8. (Vroeger Ontw. Art. 16.)
Van dit artikel zijn aan het slot weggelaten de woorden: "voor zooverre de waarde der toegewezen Exemplaren, berekend op de noodzakelijke kosten hunner vervaardiging, daartoe niet voldoende mogt zijn," omdat volgens sommiger meening in die bepaling eene te groote waarde aan den nadruk wordt toegekend, terwijl het ontegenzeggelijk is, dat de toegewezen Exemplaren van den nadruk, in de meeste gevallen den wettigen eigenaar nog hoegenaamd geene schadeloosstelling opleveren, daar ze doorgaans geene andere waarde dan hoogstens die van misdruk, voor hem hebben.

ART. 9.
Is het onveranderd Art. 17 van het vroeger Ontwerp.



Chapter 1 Page 26


26


ART. 10. (Vroeger Ontw. Art. 18.)

Behalve de weglating uit dit Artikel, van hetgeen betrekking had op 't Vertalingsregt, is hierin opgenomen het nadrukken, der "als handschrift gedrukte stukken," dewijl door de opname van het enkele woord: handschriften, een moeijelijke strijd kon ontstaan; indien de nadruk was geschied van een stuk, dat wel is waar gedrukt, doch niet in den handel was gebragt.

ART. 11.
Is het onveranderd Art. 19 van het vroeger Ontwerp.
Men heeft gemeend dat dit Artikel in tegenspraak was met zich zelf, omdat indien de nadrukker wordt vrijgesproken en zelfs van alle regtsvervolging ontslagen, dit een bewijs is dat er geen nadruk was gepleegd, en het dan hoogst onbillijk zou zijn, de aangeklaagde nadruk evenwel verbeurd te verklaren. Die opvatting is echter onjuist; het kan wettelijk bewezen zijn, dat zeker in beslag genomen Werk is nadruk, en toch kan het onzeker zijn, wie de dader is, of de dader kan uithoofde b. v. van goede trouw, jeugdigen leeftijd, krankzinnigheid, niet strafbaar zijn, maar daaronder mag de beschadigde evenwel niet lijden.

ART. 12. (Vroeger Ontw. Art. 20.)
De bijvoeging in dit Artikel, dat het niet als inbreuk op het regt van Kopij wordt aangemerkt, als men uit andere Werken voor eenig boek motto's ontleent, is eene noodige uitbreiding tot wering van alle kleingeestige aanklagten, en de weglating der woorden: "gezamenlijk niet meer beslaande dan een tiende gedeelte van het Werk zelf," voorkomt de onbillijke gevolgen, dat men strafbaar zou zijn door den nadruk van een couplet van een vers van 9 coupletten, doch niet van een vers van 10 coupletten, of in diezelfde verhouding van een deel van den inhoud


Chapter 1 Page 27


27


van een Werk van 9 deelen en niet van een Werk van 10 deelen, terwijl toch in het eerste geval van dit tweede voorbeeld de nagedrukte wel degelijk kon benadeeld worden.

ART. 13. (Vroeger Ontw. Art. 21.)
Uit dit Artikel is slechts datgene weggelaten wat betrekking had op het Vertalingsregt.

ART. 14.
Is het onveranderd Art. 22 van het vroeger Ontwerp.

ART. 15.
Is het onveranderd Art. 23 van het vroeger Ontwerp.
Op dit Artikel is de aanmerking gemaakt, dat de burgerlijke vordering met de strafzaak niets gemeens heeft en de drie laatste alinea's hier dus overtollig zijn.
Die bedenking rust echter op misverstand. Het beginsel dat de strafvordering en de burgerlijke vordering onafhankelijk van elkander kunnen zijn, is juist dat van het Ontwerp. Maar er is tevens voorgesteld eene voeging van beide vorderingen. Men zal het arrest zelfstandig kunnen vervolgen door dagvaarding tot van waarde verklaring; maar dit zal onnoodig zijn, zoo er strafvervolging plaats heeft. Zoolang dit onzeker blijft, blijft ook de termijn voor de dagvaarding opgeschorst.
In dat stelsel zijn de drie laatste alinea's onmisbaar, tenzij men ook niet wil, dat de toewijzing der nagedrukte Exemplaren een deel van het strafvonnis uitmaakt en enkel een gevolg van het burgerlijk proces wordt, hetgeen echter wel door niemand als wenschelijk zal worden geacht.

ART. 16.
Is het onveranderd Art. 24 van het vroeger Ontwerp, waarop de aanmerking is gemaakt, dat dit Artikel noodeloos is omdat dit beginsel reeds in het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering is opgenomen. Om het excep-


Chapter 1 Page 28


28


tioneel karakter der hier voorgestelde proceduren, is het echter noodig te bepalen, welke der gewone regelen ook hierbij gelden.

ART. 17.
Is het onveranderd Art. 25 van het vroeger Ontwerp.
Men koesterde de vrees, dat, wanneer het geval zich voordoet, dat de Uitgever niet de eigenaar der Kopij is en dus geen belanghebbende kan zijn, de ingestelde vordering niet ontvankelijk zou worden verklaard. Die niet-ontvankelijkheid is echter niet te vreezen, omdat juist dit Artikel de qualiteit geeft van vertegenwoordiger van den belanghebbende.
De bepaling is bovendien volstrekt noodig, zoo aan Schrijvers en Uitgevers de mogelijkheid niet zal benomen worden, om anonieme en pseudonieme Werken tegen nadruk te beschermen. Zoo enkel de Schrijver en diens Procuratiehouder konden optreden in regten, ware anoniemiteit onmogelijk en men kon dan even goed Kopijregt voor anonieme en pseudonieme Werken afschaffen.
Het beginsel, dat de Uitgever vermoed wordt regtverkrijgende van den Auteur te zijn, heft dat bezwaar op, en is in andere wetgevingen dan ook vrij algemeen aangenomen.

ART. 18.
Is het onveranderd Art. 26 van het vroeger Ontwerp.
Bij de onderstelling, dat de nadrukker zijnen nadruk in het geheim kan verkoopen, heeft men gevraagd van welk tijdstip de verjaring moet worden gerekend, ook omdat zonder zoodanige bijvoeging die bepaling noodeloos zou zijn. De verjaring vangt echter van zelf aan te rekenen van het oogenblik, dat de strafbare daad bedreven is, iedere daad van verkoop is echter eene nieuwe strafbare handeling.
De onderstelling van verkoop in 't geheim, zou even-


Chapter 1 Page 29


29


zeer tegen elke verjaring gelden, zij bewijst dus te veel, namelijk, dat er in het geheel geene verjaring moest zijn, terwijl toch de verjaring van vervolging en straf bij ieder misdrijf een beginsel onzer geheele wetgeving is.

ART. 19.
Is het onveranderd Art. 27 van het vroeger Ontwerp.
Men heeft gemeend, dat dit Artikel eene schending bevatte van het beginsel, dat de Wet geene terugwerkende kracht kan hebben. Dit Artikel werkt echter alleen voor de toekomst en schendt geen regt onder vroegere Wetgeving verkregen. (Zie de Memorie van Toelichting van het vroeger Ontwerp.)
Het is ook niet overbodig, niet enkel de uitdrukking van een toch geldend beginsel. Zonder dit Artikel zou b.v. de Auteur van een reeds voor jaren verschenen Schoolboek, den verderen verkoop van Exemplaren, die mogten nagedrukt zijn, kunnen beletten en straffen. En daarentegen zou de regtverkrijgende van den overleden Auteur van een Schoolboek, geenerlei regt hebben, omdat de Auteur nooit Kopijregt had gehad.

ART. 20.
Is het onveranderd Art. 28 van het vroeger Ontwerp.

ART. 21.
Is het onveranderd Art. 30 van het vroeger Ontwerp.
Deze bepaling is in strijd geacht met Art. 22. (Vroeger Ontw. Art. 31), in de meening, dat daardoor vroeger verkregen regten van meerdere uitgebreidheid worden verkort. Er wordt hier echter geen regt verkort of verbeurd.
De geheele bedoeling is: te bepalen -- wat ook de Wet van 1817 bepaalt -- dat de voorschriften over de inzending, enz., ook op uitgaven van vroegere Werken toepasselijk zijn.
Er is juist onderscheiden tusschen uitgaaf en Kopijregt, om het laatste ongedeerd te houden.



Chapter 1 Page 30


30


ART. 22.
Is het onveranderd Art. 31 van het vroeger Ontwerp en evenmin onnoodig als Art. 19, (vroeger Ontw. Art. 27), zoo als men bij de aanmerking op dat Artikel meende. Er heeft meermalen twijfel bestaan over de vraag, welke strafbepaling moest toegepast worden en of het regt op de verbeurde Exemplaren van nadruk en de boete, naar vroegere of latere Wet te beoordeelen was.

ART. 23.
Is het onveranderd Art. 32 van het vroeger Ontwerp.


Chapter 1 Page 31


Bijlage A.

AAN DE COMMISSIE, benoemd door de VEREENIGING TER BEVORDERING VAN DE BELANGEN DES BOEKHANDELS, tot het beoordeelen van het: "ONTWERP EENER WETTELIJKE REGELING VAN HET KOPIJREGT, enz."

Wel-Edele Heeren!

Naar aanleiding uwer Circulaire do. 1 September ll., neem ik de vrijheid U een bij mij bestaand bezwaar tegen het: "Ontwerp eener wettelijke regeling van het Kopijregt, enz., mede te deelen.
Dit bezwaar geldt de bepalingen betreffende het: "Vertalingsregt." Ik acht het wenschelijk, dat er van dit regt in het Ontwerp, dat aan de hooge Regering zal worden aangeboden, geene andere melding worde gemaakt, dan voor zooverre noodig is om een ieder het Kopijregt te waarborgen op zijne eigene vertaling.
Veroorlooft mij dit gevoelen beknoptelijk nader uit een te zetten en het met bescheidenheid aan te bevelen in uwe ernstige overweging. Ik stel mij voor aan te toonen, dat, zoolang de meerderheid der Boekhandelaren het handhaven van een uitsluitend Vertalingsregt noodig acht, dit, uit den aard der zaak en op grond van de ervaring der laatste jaren, veel beter geschieden kan door onderlinge regeling, dan door de bepalingen, die op dit stuk voorkomen in het Ontwerp.
De Memorie van Toelichting, die aan het Ontwerp is toegevoegd, bevat geene breedvoerige verdediging van het uitslui-



Chapter 1 Page 32


32


tend Vertalingsregt; het nuttige en noodige van dit regt voor den Boekhandel wordt daarin als bewezen aangenomen, maar tevens verklaart de regtsgeleerde Steller van dit stuk, dat door den Wetgever zoodanig regt alleen kan worden toegekend, als middel ter bevordering van de belangen of het voordeel van het publiek.
Naar mijne meening valt er weinig af te dingen op de juistheid dezer laatste zienswijze, maar de daaruit voortgevloeide bepalingen komen mij voor van dien aard te zijn, dat, zoo zij al voldoen mogen om te gemoet te komen aan de belangen van het publiek, dit op verre na niet het geval is, waar het geldt de belangen, die de Boekhandel met een uitsluitend Vertalingsregt beoogt. Eene vlugtige vergelijking van die bepalingen met hetgeen vervat is in de Artikelen van het Reglement onzer Vereeniging, welke over het Vertalingsregt handelen, zal U overtuigen van de onvolledigheid, die ten deze voor den Boekhandel heerscht in het Ontwerp.
Voor zoo bevoegde beoordeelaars acht ik het overbodig en ongepast die onvolledigheid in alle bijzonderheden aan te wijzen, en, mij tot eene hoofdzaak bepalende, vestig ik uwe aandacht alleen op het feit, dat, door Artikel 11 van het Ontwerp, voor den Boekhandel grootendeels het voordeel wordt vernietigd, dat men zich van een uitsluitend Vertalingsregt voorstelt. Immers de ervaring leert het, dat juist bij die Werken, welke het meeste voordeel belooven, waarvan het publiek dus het minste gevaar loopt eene vertaling te moeten missen, en waarop de Uitgever juist daarom het gretigst begeert een uitsluitend Vertalingsregt te bezitten, het gelijktijdig vertoonen tot de gewone verschijnselen behoort. Waarlijk eene zoodanige regeling bij de Wet moet zelfs voor den ijverigsten voorstander van het Vertalingsregt niet wenschelijk zijn; zij kan voor den Boekhandel niet anders worden dan eene bron van onzalige tweedragt, van voortdurend verschil, in de plaats van, gelijk men zich ten doel stelt, het rustige genot te verzekeren van een wettig erkend regt.
En toch geloof ik dat er van den Wetgever geene betere regeling te verwachten is, dat hij steeds meenen zal het belang



Chapter 1 Page 33


33


van het publiek te benadeelen ten gunste van den Uitgever, indien hij afdaalde tot zoodanige bijzonderheden, als noodzakelijk zouden zijn tot het handhaven en het feitelijk bestaan van een uitsluitend Vertalingsregt, zoo als dat door den Boekhandel wordt verstaan.
Biedt alzoo, naar mijne overtuiging, de Wetgeving geene kans tot het verkrijgen van zoodanige bepalingen als de Boekhandel tot de behoorlijke toepassing van dit regt steeds noodzakelijk heeft geoordeeld, de ondervinding van vele jaren heeft bewezen dat eene onderlinge regeling zeer goed in onze behoeften op dit stuk voorzien kan. Maar nog uit meerdere oogpunten verdient de laatste de voorkeur; zij levert het voordeel op, dat, indien er gelijktijdige vertooningen plaats vinden, indien zich nieuwe onvoorziene bijzonderheden opdoen, de daaruit voortvloeijende geschillen behandeld en beslist worden door deskundigen; dat de eenmaal gestelde bepalingen niet onherroepelijk zijn, maar met kennis van zaken en naar eigen behoeften telken jare kunnen gewijzigd of aangevuld worden, naar gelang de begrippen zich ontwikkelen, of de toestand van onzen handel verandering ondergaat, terwijl eene Wet, de ondervinding leert het in die van 1817, jaren lang kan blijven vigeren, zelfs al bevat zij bepalingen, die kennelijk strijden tegen de belangen, die zij geacht wordt te beschermen.
Overigens heeft het voortdurend bestaan van onderlinge regeling tot eerste voorwaarde, dat de meerderheid der belanghebbenden haar nuttig en noodig blijft achten. En waarlijk, dit is geene geringe aanbeveling, waar het eene zaak geldt als het Vertalingsregt, een regt, dat in den grond toch wel niets anders zijn kan, dan een privilegie, onder bijzondere voorwaarden aan enkelen toegekend, en waarvan de huldiging alleen afhangt van tijdelijk heerschende begrippen omtrent hetgeen voordeelig is voor de ontwikkeling van Handel of Nijverheid. Wie onder U zal bepalen, welke rigting die ontwikkeling in de toekomst nemen zal; ja, wie kan overtuigd zijn, dat onze Boekhandel het Vertalingsregt nimmer zal leeren beschouwen, als een beperkend privilegie, belemmerend voor de vrije ontwikkeling?


Chapter 1 Page 34


34


Immers, reeds op dit oogenblik, terwijl het Reglement onzer Vereeniging het Vertalingsregt handhaaft, en alle Uitgevers zich feitelijk daaraan onderwerpen, reeds op dit oogenblik is het niet aan te nemen, dat zelfs alle Leden onzer Vereeniging, dat regt onvoorwaardelijk goedkeuren, en als noodzakelijk en nuttig beschouwen. Door enkelen toch, en daaronder door mannen van kennis en ervaring, is dit luide betwijfeld, en nog onlangs heeft dat verschijnsel zich krachtig herhaald, op eene onzer Algemeene Vergaderingen. De overgang van oude tot nieuwe begrippen, kan nimmer plotseling plaats vinden, eerst langzamerhand dringen nieuwe inzigten door tot het algemeen; maar daarom des te meer mogen die stemmen van enkelen, niet achteloos worden voorbijgegaan, en mag men, waar het inderdaad te doen is, om het algemeen belang van onzen handel, naar mijne overtuiging, de gelegenheid tot ontwikkeling aan een nieuw begrip niet ontnemen, door het uitlokken van Wetsbepalingen, die daaraan jaren lang eenen onoverkomelijken slagboom stellen kunnen.
Afgescheiden evenwel van het uitgesproken gevoelen, dat het Vertalingsregt niet vatbaar is voor eene voldoende en goede regeling bij de Wet, doet eene laatste overweging mij het te meer wenschelijk achten, dat dit regt in het aan te bieden Ontwerp, niet voorkomen moge. Die overweging steunt op het beginsel, dat, waar men een doel als het onze voor oogen heeft, men des noods een minder belang moet weten op te offeren, indien dit bijdragen kan ter bevordering van datgene, wat het meest gewigtige is.
Heeft nu de Boekhandel sedert 1817, aanhoudend geklaagd over het miskennen zijner belangen door den Wetgever, en bij herhaling op eene nieuwe regeling aangedrongen, dan lag, mijns inziens, de grond van die klagt minder in het gemis van bepalingen op het Vertalingsregt, dan wel in de gebrekkige wijze, waarop bij de Wet van gemeld jaar, het Kopijregt gewaarborgd wordt, inzonderheid wat kerk- en schoolboeken betreft. Die grieve was allezins billijk en regtmatig; zij stemt overeen met het begrip, waaruit eene Wet op het Kopijregt voortvloeit, en men mag op dien grond vooronderstellen, dat



Chapter 1 Page 35


35


een Ontwerp, waarbij die billijke bezwaren worden opgeheven, zoo bij de Regering als bij de Volksvertegenwoordiging, eene goede ontvangst te wachten heeft. Het handhaven toch van het Kopijregt op schoolboeken is in het belang van het publiek uit dezelfde beginselen, die dat Kopijregt aan Werken van anderen aard doen toekennen, en kan de toets eener onbevooroordeelde beschouwing ten volle doorstaan. Met het Vertalingsregt evenwel is het geheel anders gelegen; met welke redenen men ook moge trachten te betoogen, dat het bij uitnemendheid noodig is in het belang van het publiek, toch zullen de meesten van hen, die buiten onzen handel staan, mijns inziens, dat regt blijven beschouwen, als uitsluitend ten dienste, ten gunste der Uitgevers; ja, ik vermeen zelfs, dat er ernstige grond is om te vreezen, dat dit regt groote tegenkanting zal vinden, welligt reeds dadelijk bij de Hooge Regering, en voorzeker bij zeer velen van de Leden onzer Volksvertegenwoordiging. Ingediend door onze Vereeniging, zal het Ontwerp alligt, om den wille van het Vertalingsregt, den ongunstigen indruk maken van opgesteld te zijn in het uitsluitend belang van den Boekhandel, en daardoor gevaar loopen van ten eenenmale te worden verworpen. -- En dan zou de Boekhandel het zich zelven te wijten hebben, wanneer aldus aan eene zeer kleine kans tot verkrijging van ondoelmatige bepalingen op het Vertalingsregt, het hoofdbelang werd opgeofferd, en eene behoorlijke en voldoende regeling van het Kopijregt weder, en waarschijnlijk voor geruimen tijd, werd uitgesteld.

Ik geef U de door mij uitgesproken meeningen met vol vertrouwen in overweging, en durf mij vleijen, dat zij met toegevendheid door U zullen beoordeeld worden.
Gelooft mij intusschen, met opregte hoogachting,

Wel-Edele Heeren!

AMSTERDAM, Uw Dv. Dienaar,
13 October 1858. P. KRAAY, Jr.



Chapter 1 Page 36


Bijlage B.

AAN DE COMMISSIE VOOR HET ONTWERP EENER WETTELIJKE REGELING VAN HET KOPIJREGT, enz.

Mijne Heeren!

Het Collegie: Onze Kring alhier, in overweging genomen hebbende, een voorstel van een harer Leden, tot de weglating van het rubriek Vertalingsregt in het Wets-ontwerp tot regeling van het Kopijregt, geeft zich de vrijheid, na de gehoudene discussien hieromtrent, in hare Vergadering van 24 Januarij, het aan den voet dezes vermelde voorstel, aan de Commissie in overweging te geven.
Het Collegie meent niet beter te kunnen doen, dan hier te laten volgen wat door een harer Leden, tot ondersteuning van het voorstel om het Vertalingsregt niet in de Wet op het Kopijregt op te nemen, maar aan onderlinge overeenkomst over te laten, is in het midden gebragt:

"Spreker acht het wenschelijk dat de Boekhandel het uitsluitend Vertalingsregt, zoolang het bestaan daarvan in zijn belang wordt geoordeeld, blijve regelen bij onderlinge overeenkomst, daar men, naar zijne overtuiging, alleen verliezen kan bij de bepalingen, die ten deze van de Regering en de Volksvertegenwoordiging, met billijkheid te verwachten zijn.
Hij zet zijne denkbeelden breedvoerig uiteen en wijst daarbij op het onvolledige der in het Concept voorkomende bepalin-


Chapter 1 Page 37


37


gen, welke naar zijn gevoelen, in hare werking niet alleen een zeer onvoldoenden waarborg zullen opleveren voor hen die veel Vertalingen uitgeven, maar deze zelfs blootstellen aan geregtelijke straffen, wanneer zij, zonder opzet en geheel ter goeder trouw, eene Vertaling mogten uitgeven van eenig werk, dat reeds vroeger, zonder dat men dit weet of heeft kunnen nagaan, bij een anderen Uitgever vertaald is verschenen.
Hij toont aan, hoe ligtelijk ieder Uitgever in zoodanige omstandigheden geraken kan, en wijst als een enkel voorbeeld op het gebeurde met een roman van JAMES, die onder verschillende titels, bij de Uitgevers ALTORFFER en VAN DER HEIJ het licht heeft gezien.
Betere en meer volledige bepalingen, zouden, wel is waar eenige te gemoet koming kunnen verschaffen aan dit bezwaar, maar Spreker is het met den steller van het Concept eens, dat die niet met eenigen kans op goeden uitslag, van de Regering te vragen zijn, daar eene Wet niet kan afdalen tot al die bijzondere beschikkingen, welke in het belang van den Boekhandel, noodig zouden zijn.
Hij twijfelt er zelfs aan, of er van den Staat eenige gunstige beschikking verwacht mag worden, omtrent het Vertalingsregt, zoo als dit door den Boekhandel wordt verstaan; want men kan het niet ontkennen, dat dit zoogenaamd regt in zijnen oorsprong en werking, eigentlijk niets anders is, dan een privilegie verleend aan den Boekhandel, zelfs ten prejudice van den Auteur, van wien het eigentlijk, in eene Wet op het Kopijregt zou moeten uitgaan, indien de Wetgever het grondbegrip consequent wilde volhouden.
Dat laatste is echter juist datgene, wat de Boekhandel niet begeert en zelfs met alle krachten zou trachten tegen te gaan, men verlangt integendeel beschermende bepalingen in het bijzonder belang onzer Uitgevers, zelfs met ter zijde stelling van de aanspraken der Auteurs.
Spreker is daarom van gevoelen, dat aan dat gedeelte van het Ontwerp, waarin van uitsluitend Vertalingsregt sprake is, zoowel bij de Regering als bij de Volksvertegenwoordiging eene slechte ontvangst te wachten staat, en zou zelfs vreezen, dat


Chapter 1 Page 38


38


indien dit al bij de Wetgevende magt in behandeling mogt komen, het wel zou kunnen gebeuren, dat de voorgestelde bepalingen hier en daar op zoodanige wijze werden geamendeerd, dat de Boekhandel zich te laat beklagen zou, die snaar te hebben aangeroerd.
Ook acht hij het zeer mogelijk, dat, juist om de daarin uitkomende bepalingen op het uitsluitend Vertalingsregt, het geheele Concept bij eventueele behandeling in de Kamers zou worden verworpen, waardoor dan ook de regeling van het Kopijregt, die hier hoofdzaak is, achterwege zou blijven en de Boekhandel, als resultaat van alle pogingen, niets verkrijgen zou, omdat er te veel was ge-eischt.
Eindelijk wijst Spreker op hetgeen de ondervinding geleerd heeft, ten opzigte der regeling van het Vertalingsregt bij onderlinge overeenkomst; hij acht de resultaten, die langs dezen weg verkregen zijn, zoo voldoende, dat het belang van den Boekhandel zelf medebrengt, zich in deze niet te wagen aan de wisselvallige en onvolledige bepalingen, die men van den Staat op dit stuk verwachten moet, en die in hare werking wel eens leiden konden tot eenen staat van zaken, van veel minder voldoenden aard, dan die, waarin men thans verkeert."


Transcription by: Stef van Gompel

    

Our Partners


Copyright statement

You may copy and distribute the translations and commentaries in this resource, or parts of such translations and commentaries, in any medium, for non-commercial purposes as long as the authorship of the commentaries and translations is acknowledged, and you indicate the source as Bently & Kretschmer (eds), Primary Sources on Copyright (1450-1900) (www.copyrighthistory.org).

You may not publish these documents for any commercial purposes, including charging a fee for providing access to these documents via a network. This licence does not affect your statutory rights of fair dealing.

Although the original documents in this database are in the public domain, we are unable to grant you the right to reproduce or duplicate some of these documents in so far as the images or scans are protected by copyright or we have only been able to reproduce them here by giving contractual undertakings. For the status of any particular images, please consult the information relating to copyright in the bibliographic records.


Primary Sources on Copyright (1450-1900) is co-published by Faculty of Law, University of Cambridge, 10 West Road, Cambridge CB3 9DZ, UK and CREATe, School of Law, University of Glasgow, 10 The Square, Glasgow G12 8QQ, UK