# Primary Sources on Copyright - Record Viewer
Netherlands Lawyers' Association’s debate on the principle behind author’s rights protection, Leeuwarden (1877)

Source: Handelingen der Nederlandsche Juristen-Vereeniging 1877, I, pp. 33-98, II, pp. 2-72; Koninklijke Bibliotheek, NL 01 HAN, Band 1877

Citation:
Netherlands Lawyers' Association’s debate on the principle behind author’s rights protection, Leeuwarden (1877), Primary Sources on Copyright (1450-1900), eds L. Bently & M. Kretschmer, www.copyrighthistory.org

Back | Record | Images | No Commentaries
Translation only | Transcription only | Show all | Bundled images as pdf

20 transcripted pages

Chapter 1 Page 1


VI.

Onderwerp: "Naar welk hoofdbeginsel moet de Staat de rechten van schrijvers en kunstenaars op het product van hun arbeid regelen?"

Praeadviezen van Mr. J. Freseman Vietor. (Blz. 34).
Mr. N. de Ridder (Blz. 50).


Chapter 1 Page 12


44

[...] En dat systeem is eenvoudig: er is geen rechtsbeginsel dat de Staat kan nopen schrijvers en kunstenaars de rechten van hun arbeid te verzekeren. Zij kunnen daarop geen rechten doen gelden. Daarmede is niet gezegd dat de Staat hun geen rechten moet toekennen. Integendeel, er is alle reden om hen te behandelen op den voet der meest begunstigde arbeiders. Zij toch leveren werk hechter dan arduin; zij brengen ons de spijze die niet vergaat. Zoo iets, dan is ontwikkeling van verstand en smaak door goede boeken en voortbrengselen van schoone kunst een dringende eisch. Nu moeten -- zal aan die behoefte worden voldaan -- de schrijvers, om mij tot deze te bepalen, een belooning voor hun arbeid kunnen erlangen. Dat kunnen ze slechts door het kopierecht, de uitsluitende bevoegdheid om van hun geestesproduct door mechanische verveelvoudiging voordeel te trekken. Macauley heeft in zijn geestige redevoering over dit onderwerp (1) aangetoond dat er geen ander middel is. Natuurlijk worden door dat monopolie boeken duur. Het is een belasting op de lezers om de schrijvers een voordeel te bezorge n, en wel eene belasting van de allerslechtste soort, zegt genoemde schrijver, want ze drukt een der onschuldigste en heilzaamste en werkt daardoor als een premie op minder raadzame genietingen van den mensch. Ter wille van het goede doel moet men zich die belasting getroosten, maar ze mag ook geen dag langer duren dan voor het doel noodzakelijk is. Zooals een ander schrijver (2) het uitdrukt: alle wetten omtrent eigendom moeten dit beoogen: er moet zooveel bescherming worden verleend als noodig is om de individuen aantemoedigen tot den arbeid en de onkosten vereischt voor productie, en tegelijkertijd moet die bescherming

(1) In 1841. Zie Speeches I, 273 vlg, (Tauchnitz-editie 1853).
(2) Edward Dicey, Forthnightly review 1876, Januari, pag. 129.




Chapter 1 Page 13


45

zoodanig worden beperkt, dat het product -- wat het ook zij -- gemakkelijk voor het publiek verkrijgbaar is. Waar nu de grens te trekken, is moeilijk. Bij materieele voortbrenging is er geen bezwaar tegen absoluut eigendomsrecht. Bij voortbrengselen van den menschelijken geest -- gelijk wij zagen -- wel degelijk. Hoe lang zal nu dat uitsluitend recht des schrijvers duren? Dat is de vraag.

[...]


Chapter 1 Page 14


46

[...]

Door het kopierecht moet worden voorkomen dat de uitgaaf


Chapter 1 Page 15


47

van boeken achterwege blijft; schrijvers moeten worden aangemoedigd de wereld met hunne pennevruchten te verrijken. Daartoe is een recht van uitsluitende reproductie gedurende 30 of 40 jaar voldoende. Wij behoeven dan ook voor anonyme, pseudonyme en posthume werken geen uitzondering te maken.
Daarmede is het hoofdbeginsel der wet aangegeven. [...] Veel zal aan den judex facti moeten worden overgelaten, altijd moet men in het oog blijven houden het doel: te zorgen dat de auteur voordeel van zijn werk kan erlangen, of liever te voorkomen dat hij door vrees voor het tegendeel zijn werk niet uitgeeft. [...]
Niettegenstaande mr. de Ridders argumenten schijnt mij de meerdere of mindere belangrijkheid van het literarisch product nog altijd geheel onverschillig. Ook een enkele brief, die bezwaarlijk op den naam van letterkundig geestesproduct aanspraak kan maken -- ik noem b.v. de onlangs van P.A. de Genestet uitgegevene -- kan naar mijns inziens voorwerp van kopierecht zijn. Ik zie daarin -- mijn beginsel in het oog houdende -- een voordeel en geen bezwaren. Alle letterproducten, zoodra maar de individualiteit vaststaat, zijn voor de wet gelijk. Of de uitgever er loon en loonsrente door verwerft, dat hangt van de belangrijkheid en als gevolg daarvan van den kooplust des publieks af. Ieder andere maatstaf is willekeurig.



Chapter 1 Page 16


48

Zoo ook acht ik een opvoeringsrecht van dramatische werken, op de gronden in mijn vroeger opstel gewenscht en daarentegen voor muzikale composities ongeraden.
Bij kunstvoorwerpen, niet uit hun aard geschikt om op mechanische wijze vermenigvuldigd te worden, zie ik geen grond voor een uitsluitend recht des kunstenaars. Een schilder, een beeldhouwer zou meer geld ontvangen voor zijn werk, indien hij het recht van kopie had, maar er is geen vrees dat zij zonder dat monopolie de schoone kunsten vaarwel zullen zeggen. Daarbij, het verbod mag geen zelfstandigen arbeid dooden, en de kopiist van een schilderij, van een gravure oefent eigen kunst. Staalgravures, lithografien, fotografien enz., worden mechanisch verveelvoudigd, nadruk langs den een of anderen mechanischen weg moet dus, mijns inziens, gedurende een zekeren -- korten -- termijn verboden zijn. Ook hier houd ik niet vast aan den eisch van "artistisches Erzeugniss" en neem dus ook van photografien zoo goed als van een enkelen brief kopierecht aan. Natuurlijk blijft een nieuwe zelfstandige opneming van het origineel vrij. Hetzelfde geldt voor reproducties op kleiner of grooter schaal van beeldhouwwerken.

[...]




Chapter 1 Page 18


50

II.

[...]

Bedrieg ik mij niet, dan zal het gestelde vraagpunt langs den volgenden weg op het doeltreffendst zijn te beantwoorden. Allereerst worde onderzocht als hoedanig de staat die uitsluitende bevoegdheid van "schrijvers en kunstenaars" te beschouwen hebbe, als natuurlijk uitvloeisel van vaststaande privaatrechten dan wel als nieuwigheid. Ten tweede, zal, naar aanleiding van het plaats gehad hebbend onderzoek, het terrein van het al dan niet te creeeren recht in het rechtssysteem dienen afgebakend te worden. Eindelijk moet worden overgegaan tot aanstipping der hoofdlijnen van eene wet ter uitoefening en bescherming der dus door het hoofdbeginsel beheerschte en nauwkeurig omschreven bevoegdheid.
Volgens deze methode zullen wij te werk gaan. [...]





Chapter 1 Page 33


65

[...]

Geen enkel rechtsinstituut kan door den Staat ten grondslag


Chapter 1 Page 34


66

gelegd worden waar het geldt de beveiliging van der auteurs belangen.

[...]

Een ethisch beginsel mag



Chapter 1 Page 35


67

evenwel slechts dan een grondslag zijn voor tusschenkomst van Staatswege, wanneer het algemeen belang door de kwetsing van dat ethisch beginsel schade lijdt. En nu: er zal wel niemand zijn die het betwijfelt dat, doordien den auteur geen loon toevloeit, hij niet of althans minder arbeidt; evenmin, dat hierdoor het intellectueel eener geheele maatschappij schade lijdt (1). Daarom: staatstusschenkomst tot beveiliging van het algemeen belang door middel van eene afwering der krenking van der auteurs en hunner rechtsverkrijgenden belangen.

[...]

(1) Vietor, t.a.p. p. 50, uitte zich in denzelfden geest.








Chapter 1 Page 37


69

[...]

De hoofdlijnen volgen, nu het fundament is gelegd, eigenlijk vanzelf.
Het verbod van nadruk, eenmaal gesteund op den eisch der maatschappelijke verkeerstoestanden, is de aanspraak van den geestesproducent op 't loon zijner productie tot een recht geworden en worden zijn belangen beveiligd. Ik druk op dat belangen, want dat zijn vermogensbelang door het verbod van nadruk wordt gediend, dat door dit verbod den auteur eigenlijk de bevoegdheid, het recht wordt ingeruimd, elken derde te beletten zijn product werktuigelijk te verveelvoudigen en te verspreiden, dit alles behoeft geen betoog. Maar een auteur hoeft nog een ander soort van belangen, persoonlijke als het of, hoe en wanneer der uitgave, welke belangen geheel uit het oog te hebben verloren aan de voorstanders der eigendomstheorie werd verweten. Hoe juist ook dit bezwaar in beginsel moge zijn, is het evenzeer onjuist, een recht bloot op de basis der persoonlijkheid op te bouwen. (1) Door het nadruksverbod wordt evenwel de eerste zoowel als de tweede eenzijdigheid vermeden, aangezien dat verbod, op onze basis gevestigd, aan beide interessen, de vermogens- en de persoonlijke, recht doet wedervaren. "Doch aan het vermogensbelang, de behartiging van hetwelk den stoot gaf tot wettelijke waarborging der auteursrechten en dat ook praktisch het meest beteekent, dient bij regeling de eereplaats te worden aangewezen."

(1) Zie vroeger.








Chapter 1 Page 42


74

[...]

Resumeerende kunnen we volhouden aangetoond te hebben, dat de zoo dikwijls gewraakte tegenstelling, in het vermogensrechtelijk en tevens tijdelijk karakter van ons recht gelegen, bij onze beschouwing genoegzame verklaring vindt. Daarom nog eens: de inhoud van het kopierecht is eigenlijk niet gelegen in de bevoegdheid tot verveelvoudiging, daar deze in de natuurlijke vrijheid is gegrond, maar daarin dat de auteur hiervan elken derde kan uitsluiten, waardoor hem wordt gewaarborgd de uitsluitende





Chapter 1 Page 43


75

benuttiging van zijn product en aan zijne rechtverkrijgenden nog een zekeren tijd na zijn dood.

[...]


Chapter 1 Page 64


96

[...]

We willen, nu onze beschouwingen naar aanleiding van het gestelde vraagpunt ten einde zijn, de verkregen hoofdresultaten in enkele stellingen, zooveel mogelijk, samenvatten; stellingen die zijn aan te merken als zoovele hoofdregelen naar welke, onzes bedunkens, zich zal te richten hebben de wetgever van iederen staat.

I. Auteurs op het terrein der letterkunde, der toonkunst en der beeldende kunsten, die hun loon door middel van den afzet van mechanisch gereproduceerde exemplaren d. i. langs publicis-


Chapter 1 Page 65


97

tischen weg verlangen te verwerven, kunnen hierin, uit oorzaak der toestanden in het vrij verkeer, niet slagen.

II. Daar is ook geen enkel rechtsinstituut dat direct of analogice den rechter door toepassing, den wetgever door uitbreiding dienen kan als middel ter bescherming van bedoeld vermogens-interesse der bedoelde auteurs.

III. Evident is het echter, dat het algemeen belang slechts gebaat wordt door eene bescherming der individueele belangen in voormelden geest, evenzeer als het eisch der volkshuishoudkunde is, dat slechts daar waar een individueel geestesproduct aanwezig is, loon moet worden vergolden. Daarom is het de plicht van den Staat hier in te grijpen in de sociale verkeerstoestanden, doch niet dan naar den maatstaf der geestesproductie.

IV. Dit geschiede door eene kunstmatige nabootsing der loonsfunctien, zooals ze zich voordoen bij die producten in het verkeer voor welke het, hier voor de auteurs zoo noodlottig, attribuut, het publicistisch karakter niet bestaat.

V. Deze nabootsing zal alleen zuiver kunnen geschieden door een tijdelijk verbod van nadruk, wat betreft die producten, welke er op zijn aangelegd hunnen schepper diens loons langs publicistischen weg te doen machtig worden. Derhalve: een tijdelijk, door monopolie beheerscht, uitsluitend afzetsterrein.

VI. Als beginsel bij de bepaling van de mate dezer tijdelijkheid gelde, dat allereerst den auteur voldoende gelegenheid worde geboden door bovenvermeld middel een loon te verkrijgen,


Chapter 1 Page 66


98

het midden houdend tusschen natuurlijk loon en loonsrente, doch zonder het oeconomisch beginsel der vrije concurrentie langer dan hiertoe volstrekt noodig is van zijne vrije werking af te weren.

VII. Bij gemis aan statistieke gegevens en uit den aard van alle naar "gemiddelden" te regelen rechtsinstituten, kan de termijn nooit met geheele zekerheid worden vastgesteld. Dit echter is te constateeren, dat een monopolie van niet minder dan 40 jaren, geen ernstige bezwaren oplevert.

VIII. De voor alle producten onderling meest billijke regeling zal echter deze zijn, dat gebruik gemaakt worde door den wetgever van het alternatief der engelsche wet, gegrond evenwel op den termijn van art. 3 onzer Wet van 25 Januari 1817 (St. 5).


Chapter 1 Page 134


69

[...]

Vraagpunt I. "Moet de wetgever, bij het regelen der rechten van schrijvers en kunstenaars op de vruchten van hun arbeid, uitgaan van het denkbeeld:


Chapter 1 Page 135


70

a. "van letterkundigen of intellectuelen eigendom?"
wordt ontkennend beantwoord met 40 tegen 9 stemmen.
Voor stemden de heeren: B.J. Gratama, P.J. van Swinderen, J. Pols, F.J.J. van Eysinga, Terpstra, P.R. Feith, Tijdeman Sr., O.Q. van Swinderen en E. van Lier; tegen de heeren Ganderheijden, de Vries, Lohman, de Kanter, Pijnappel, Levy, de Pinto, Mouthaan, Katz, Thieme, D.O. Engelen, Servatius, Bloembergen, Asser, Dutry van Haeften, van Hasselt, Hilbingh ten Oever, Borgesius, Eyssell, Vietor, Tijdeman Jr., de Fremery, Albarda, P.A. Bergsma, de Ridder, Beelaerts, van Kleffens, M.S. Pols, Boot, van Boelens van Eysinga, J.C. Bergsma, W.A. Bergsma, Star Busmann, Jansen, C. van Eysinga, Minnema Buma, von Baumhauer, van Humalda van Eysinga, Hofstede en Meijer.
b. "dat de arbeider recht heeft op het loon van zijn arbeid, en dat ieder, die zich zonder grond met eens anders loon verrijkt, verplicht is tot teruggave?"
wordt ontkennend beantwoord met 42 tegen 7 stemmen.
Voor stemden de heeren: Terpstra, Lohman, Tijdeman Sr., E. van Lier, de Fremery, Gratama en F.J.J. van Eysinga; tegen de heeren C. van Eysinga, Minnema Buma, von Baumhauer, van Humalda van Eysinga, Hofstede, Meijer, Hilbingh ten Oever, Borgesius, Eyssell, Vietor, Tijdeman Jr., Albarda, P.A. Bergsma, de Ridder, Beelaerts, P.J. van Swinderen, van Kleffens, M.S. Pols, Boot, J. Pols, J.C. Bergsma, van Boelens van Eysinga, W.A. Bergsma, Star Busmann, Jansen, Ganderheijden, de Vries, de Kanter, Feith, Pijnappel, Levy, de Pinto, Mouthaan, Katz, Thieme, Engelen, Servatius, Bloembergen, Asser, Dutry van Haeften, O.Q. van Swinderen en van Hasselt.
c. "van een stilzwijgend beding, hetwelk geacht moet worden bij den verkoop van elk exemplaar in de bedoeling van partijen te hebben gelegen, krachtens hetwelk de kooper eigenaar wordt van het gekochte onder voorwaarde van het niet te zullen nadrukken,



Chapter 1 Page 136


71

en er niet toe te zullen bijdragen dat het door anderen tot nadruk worde gebezigd?"
wordt ontkennend beantwoord met algemeene stemmen minus die van Mr. B.J. Gratama.
d. "dat in het algemeen belang door de wet een recht tot uitsluitende reproductie moet worden gegeven?"
wordt bevestigend beantwoord met 36 tegen 10 stemmen.
Voor stemden de heeren Ganderheijden, de Vries, de Kanter, Feith, Pijnappel, de Pinto, Mouthaan, Thieme, Engelen, Servatius, Bloembergen, Asser, van Lier, Dutry van Haeften, Hilbingh ten Oever, Borgesius, Eyssell, Vietor, Tijdeman Jr., Albarda, P.A. Bergsma, de Ridder, Gratama, Beelaerts, van Kleffens, M.S. Pols, Boot, J.C. Bergsma, Star Busmann, Jansen, F.J.J. van Eysinga, Minnema Buma, von Baumhauer, van Humalda van Eysinga, Hofstede en Meijer; tegen de heeren C. van Eysinga, Terpstra, Levy, Katz, O.Q. van Swinderen, van Hasselt, de Fremery, P.J. van Swinderen, J. Pols en van Boelens van Eysinga. De heeren W.A. Bergsma, Tijdeman Sr. en Lohman hielden zich buiten stemming.
Vraagpunt 2. "Moet het recht, den schrijver of kunstenaar op welken grond dan ook toegekend, binnen eene bepaalde tijdruimte worden besloten?"
wordt toestemmend beantwoord met algemeene stemmen minus die van den heer van Lier.
Thans komt in stemming het alternatieve vraagpunt, voorgesteld bij amendement.
a. "Moet deze tijdruimte afhankelijk zijn van des schrijvers of kunstenaars levensduur?
wordt ontkennend beantwoord met algemeene minus 2 stemmen: die der heeren de Kanter en Tijdeman Sr.
b. "of verdient de voorkeur een vaste termijn van een vooraf bepaald aantal jaren?"
wordt bevestigend beantwoord met 34 stemmen, terwijl de



Chapter 1 Page 137


72

beide evengenoemde heeren tegen stemden en de heeren Levy, Katz, Engelen, van Lier, van Hasselt, M.S. Pols, van Boelens van Eysinga, W.A. Bergsma, C. van Eysinga, von Baumhauer en van Welderen Rengers zich buiten stemming hielden.



Transcription by: Stef van Gompel

    

Our Partners


Copyright statement

You may copy and distribute the translations and commentaries in this resource, or parts of such translations and commentaries, in any medium, for non-commercial purposes as long as the authorship of the commentaries and translations is acknowledged, and you indicate the source as Bently & Kretschmer (eds), Primary Sources on Copyright (1450-1900) (www.copyrighthistory.org).

You may not publish these documents for any commercial purposes, including charging a fee for providing access to these documents via a network. This licence does not affect your statutory rights of fair dealing.

Although the original documents in this database are in the public domain, we are unable to grant you the right to reproduce or duplicate some of these documents in so far as the images or scans are protected by copyright or we have only been able to reproduce them here by giving contractual undertakings. For the status of any particular images, please consult the information relating to copyright in the bibliographic records.


Primary Sources on Copyright (1450-1900) is co-published by Faculty of Law, University of Cambridge, 10 West Road, Cambridge CB3 9DZ, UK and CREATe, School of Law, University of Glasgow, 10 The Square, Glasgow G12 8QQ, UK