36
strijdig met alle begrippen van regt, dewijl hier de latere wet als rigtsnoer van beoordeeling wordt genomen voor vroegere handelingen. Inderdaad echter wordt hier geene terugwerking bepaald. Er worden slechts regten toegekend voor het vervolg; er worden slechts handelingen verboden en gestraft, die nog niet geschied zijn.
De voorgeslagene bepaling schijnt de billijkst mogelijke en in geen opzigt bezwaren te hebben. Ook zonder dit voorschrift zoude de auteur van een reeds uitgegeven schoolboek een kopijregt kunnen inroepen, en hij zoude dan zelfs den verderen verkoop kunnen beletten van eenen nadruk, die niet ongeoorloofd, althans niet onwettig was, toen die werd vervaardigd. Maar dat vermogen wordt den auteur door de slotbepaling van dit artikel benomen. Het artikel bevat alzoo niet eene begunstiging van den auteur ten nadeele van vroegere nadrukkers; maar integendeel eene beperking van een regt dat hij anders onbeperkt zoude bezitten. Ten voordeele des auteurs wordt hier niets anders gedaan dan nadruk verboden, voor zoo verre die niet reeds bij de indiening dezer wetsvoordragt heeft plaats gehad.
ART. 28.
De laatste bepaling van dit artikel is slechts van belang, doch ook noodig, bij anonieme, pseudonieme en posthume werken. Want bij dezen wordt de duur van het kopijregt bepaald naar den tijd der uitgave, volgens artikel 4 in verband met artikel 31 dezer voordragt. Immers het kopijregt voor Kerk- en Schoolgoed ontstaat eerst door en onder deze wet.
ART. 29.
Hier is, omtrent de terugwerking, van toepassing wat bij artikel 27 is aangemerkt.
ART. 30-32.
De drie laatste bepalingen schijnen geen opheldering te behoeven.