# Primary Sources on Copyright - Record Viewer
Controversy on reproduction of foreign works in the Netherlands and of Dutch works overseas (1873-1876)

Source: Nieuwsblad voor den boekhandel, vol. 40 (1873), pp. 274, 285, 291-292, 296, 311-313, 343, 371-372, 473-474, 482, 490; vol. 41 (1874), pp. 78, 111-112, 141-142, 253-254, 303-304, Bijvoegsel, p. 545-554; vol. 42 (1875), pp. 42-44, 69-72, 92, 139-141, 387, 393, 398-399, 405, 411-412, 424, 429, 430; & vol. 43 (1876), pp. 426, 435, 448, 453-454, 460, 465-466, 472, 477, 478, 483-484; http://tijdschriften.kb.nl/

Citation:
Controversy on reproduction of foreign works in the Netherlands and of Dutch works overseas (1873-1876), Primary Sources on Copyright (1450-1900), eds L. Bently & M. Kretschmer, www.copyrighthistory.org

Back | Record | Images | No Commentaries
Translation only | Transcription only | Show all | Bundled images as pdf

            Chapter 1 Page 2 of 68 total



No translation for this page available.

    


(285)

INGEZONDEN STUKKEN.

M.

Verleen mij s. v. p. een plaatsje voor een paar woorden, naar aanleiding van een schrijven door den Heer Fr. Muller gericht aan de redactie van het Nieuws van den Dag en overgenomen in het Nieuwsblad voor den Boekhandel van 15 ll.
Dat schrijven heeft op mij een pijnlijken indruk gemaakt.
De Heer Muller toch beschuldigt daarin een jeugdig Confrater van "roof," van "zich tot een onedele handelwijs te verlagen;" hij verwijt aan andere Heeren, dat zij "het voorbeeld hebben gegeven om van ons Holland een letterkundigen Algerijnschen roofstaat te maken," en dat doet hij in een dagblad, dat door het geheele land een tal lezers telt. Zulk een wijze van handelen beschouw ik als verre van humaan.
De Heer Muller schijnt te vergeten dat, volgens de regelen der welvoegelijkheid, in zwang in iedere beschaafde maatschappij, volgens de Nederlandsche wetgeving en volgens de zedewet, het verboden is iemand te beschuldigen van roof, enz., wiens schuld aan het hem ten laste gelegde feit niet overtuigend bewezen is of kan worden, want hij slingert eenigen Heeren een beschuldiging naar het hoofd, terwijl hij zelf erkent dat het door hem geincrimineerde feit niet algemeen wordt beschouwd als een grond om die beschuldiging te wettigen. Uit dit oogpunt dus is zijn handeling minst genomen -- onvoorzichtig.
Daarenboven is het oordeel, of liever de veroordeeling van den Heer Muller, naar mijn gevoelen, alles behalve juist.
Beschouwt men de zaak in het afgetrokkene, van het hooge moreele standpunt; waartoe wij allen hopen dat de maatschappij eenmaal zal opstijgen, en dat de Heer Muller, voor deze gelegenheid, reeds bij voorbaat inneemt, dan moet men, wel is waar, iederen schrijver en iederen uitvinder, ten minste levenslang, het recht toekennen op een billijk aandeel in de voordeelen, die de vruchten van zijn studie en van zijn genie, -- onverschillig waar, -- afwerpen.
Maar bij de tegenwoordige, nog door verschil van nationaliteiten en wetgevingen ontwrichte menschheid, kunnen de uitspraken van dat standpunt nog niet in toepassing worden gebracht en mag de handeling van de Heeren T. en B., die door den Heer Muller worden aangevallen en van de Heeren S. R. N. A. C. en mogelijk nog anderen, over wie ZEd. niet spreekt, niet als roof worden gekwalificeerd, evenmin als
* een Industrieel, of Fabrikant van een artikel dat buiten 's lands is uitgevonden en waarvan het recht van exploitatie hier te lande, sedert het afschaffen der octrooiien, niet meer voor den uitvinder is te verzekeren;
* een Ingenieur, of Architekt, die in zijne werken blijk geeft dat hij zich op de hoogte houdt van de vorderingen der wetenschap, of dat hij op zijn reizen in het buitenland door een schoone gedachte, of praktische opvatting in nieuwere monumenten, tot navolging werd verleid;
* een Tuin- of Landbouwer, die gebruik maakt van de wenken, die hem gegeven worden in werken over de nieuwste ontdekkingen der landbouwscheikunde,
volgens de tegenwoordige begrippen van recht en billijkheid, in Nederland van roof kan worden beschuldigd.
Daarenboven kan in bet onderhavige geval geen spraak zijn van roof, gepleegd ten nadeele van schrijvers en uitgevers, omdat:
l. Bij het bepalen van honorarium en het berekenen van de zekere lasten en de waarschijnlijke baten aan de uitgaven van een boekwerk verbonden, in aanmerking moet worden genomen de getalsterkte van het publiek, dat de taal verslaat waarin het werk is geschreven, met uitzondering van de personen, die wonen in landen, welke zich niet door een internationaal traktaat verbonden hebben, tot verzekering van de eigendomsrechten der onderwerpelijke uitgevers en schrijvers. Blijkt later dat in die landen toch de oorspronkelijke uitgaven werden verkocht, dan is dit een buitengewoon, niet vooraf als zeker aan te merken voordeel. Wordt daarentegen gebruik gemaakt van het verlof tot nadrukken, dat voortvloeit uit het niet bestaan van een traktaat, waarbij de nadruk wordt verboden, dan derven de schrijvers en oorspronkelijke uitgevers alleen een voordeel, dat buitengewoon gunstige omstandigheden, maar nooit een wettige aanspraak hun hadden kunnen verschaffen, en dan kan de man, die zich toelegt op een tak van nijverheid, die -- ten rechte of ten

onrechte -- bij de wet niet door een buitenlandsch monopolie belemmerd is, niet worden schuldig verklaard aan roof.
2. Omdat het onbetwist verkoopen van 70 uitgaven, zoo als b.v. het geval is met de werken van Geibel, nooit kan geacht worden te vormen een recht op den uitsluitenden verkoop van een 71sten druk in een land, waar dc vrijheid tot concurrentie tegen dien druk door geen internationaal traktaat wordt benomen.
3. Omdat het eigendomsrecht van Heine's, Tennyson's en Geibel's werken, bij gebreke aan een beschermend internationaal traktaat met Groot-Brittannie en de Duitsche rijken, op geenerlei andere wijze door de schrijvers en oorspronkelijke uitgevers te onzent werd verzekerd, waardoor een concurrentie ontstond, die, door onze wetten niet verboden, vooralsnog door haar als eerlijken handel wordt erkend en beschermd, een concurrentie die zelfs zou kunnen voorkomen zijn, wanneer de oorspronkelijke uitgever, wetende dat hij alhier o. a. geen monopolie heeft, zelf een populaire uitgaaf had gemaakt voor die landen, waar, even als bij ons, voor zijn handelsartikel een vrije markt bestaat.

Na aldus, naar mijn wijze van zien, de veroordeling van den Heer Muller in dezen te hebben beschouwd als niet humaan, als onvoorzichtig en als onjuist, zou ik ten slotte wel eens willen weten, hoe ZEd. deukt over Saksen, want als de nadruk van betrekkelijk weinige deelen, volgens zijn oordeel, Nederland tot een Algerijnschen roofstaat doet worden, welke eigenaardige benaming zal dan ZEd. geven aan een land, waar o a. een uitgever reeds ca. 1200 deelen Fransche werken heeft nagedrukt, en daarmede steeds voortgaat. Ook zou het mij aangenaam zijn te vernemen waarom de Heer Muller zoo onbarmhartiglijk den goeden naam door het slijk sleurt van een jong confrater, -- een alleszins respectabel man, -- en geen woord van afkeuring vindt tegen het verkoopen in Nederland van nadrukken van werken, waarvan het eigendomsrecht wel degelijk door internationale traktaten bij ons wordt gewaarborgd; waarom de Heer Muller niet spreekt van zoo veel andere praktijken in den boekhandel, die, aan de zedeleer getoetst, veel minder te verontschuldigen zijn, dan het feit waartegen hij te velde trekt.
Amsterdam, 18 Juli 1873.
R.C. d'Ablaing van Giessenburg.

[...]



    

Our Partners


Copyright statement

You may copy and distribute the translations and commentaries in this resource, or parts of such translations and commentaries, in any medium, for non-commercial purposes as long as the authorship of the commentaries and translations is acknowledged, and you indicate the source as Bently & Kretschmer (eds), Primary Sources on Copyright (1450-1900) (www.copyrighthistory.org).

You may not publish these documents for any commercial purposes, including charging a fee for providing access to these documents via a network. This licence does not affect your statutory rights of fair dealing.

Although the original documents in this database are in the public domain, we are unable to grant you the right to reproduce or duplicate some of these documents in so far as the images or scans are protected by copyright or we have only been able to reproduce them here by giving contractual undertakings. For the status of any particular images, please consult the information relating to copyright in the bibliographic records.


Primary Sources on Copyright (1450-1900) is co-published by Faculty of Law, University of Cambridge, 10 West Road, Cambridge CB3 9DZ, UK and CREATe, School of Law, University of Glasgow, 10 The Square, Glasgow G12 8QQ, UK