(138)
That, by contrast, in art. 11 of the Decree of 23 Sept. 1814, for the southern provinces was provided that, when a work was translated, the translator only obtained a right of property on his publication;
That thus in the southern provinces only existed a right to copy translations, but not an exclusive translation right.
That therefore, in order to comply with the preamble of the Act of 25 Jan. 1817, that is to bring the rights in the former kingdom, regarding this subject, on an equal footing, either, by that Act, the exclusive translation right ought to have been introduced in the southern provinces, or that this exclusive translation right must be deemed to have been abolished in the northern provinces;
That, as the Act of Jan 25. 181, is silent on exclusive translation rights, these rights have thus also not been introduced by that Act in the southern provinces, and therefore must be deemed to have been repealed in the north;
That, although in art. 2 of the Act of 25 Jan. 1817, right to copy translations on an original literary work published outside the Kingdom is maintained, this right in that article is defined as an exclusive right of translators and assignees to publish, sell and to cause to be sold their translations, but that the words: their translations most clearly show that here is spoken only of the right to copy and translations for the benefit of translators, and by no means of an exclusive right to translate a foreign literary work;
That thus, by the introduction of the Act of 25 Jan. 1817, the exclusive translation right which used to exist here in this country has been abolished;
That the defendant therefore, by placing his translation of
(138)
Dat daarentegen bij art. 11 van het besluit van 23 Sept. 1814, voor de zuidelijke provincien werd bepaald, dat, wanneer een werk vertaald werd, de vertaler alleenlijk een regt van eigendom op zijne uitgave verkreeg;
Dat alzoo in de zuidelijke provincien alleen bestond een kopy-regt op vertalingen, maar geen uitsluitend vertalings-regt;
Dat mitsdien, om aan de premissen van de wet van 25 Jan. 1817 te voldoen, dat is om de regten in het toenmalig koningrijk, opzigtelijk dit onderwerp, op eenen eenparigen voet te brengen, of bij die wet het uitsluitend vertalings-regt in de zuidelijke provincien had behooren te worden ingevoerd, of dat dit uitsluitend vertalings-regt in de noordelijke provincien geacht moet worden te zijn afgeschaft;
Dat, daar de wet van 25 Jan. 1817 zwijgt van een uitsluitend vertalings-regt, dit regt alzoo ook niet door die wet in de zuidelijke provincien is ingevoerd, en mitsdien moet geacht worden in de noordelijke te zijn vervallen;
Dat, wel is waar, bij art. 2 van de wet van 25 Jan. 1817 het kopy-regt van vertalingen van een buiten het koningrijk in het licht gekomen oorspronkelijk letterwerk wordt gehandhaafd , maar dat dit regt bij dat artikel wordt omschreven als een uitsluitend regt van vertalers en regtverkrijgenden om hunne vertalingen door den druk gemeen te maken, te verkoopen en te doen verkoopen, maar dat de woorden: hunne vertalingen ten duidelijkste doen zien, dat hier alleen gesproken wordt van kopy-regt en vertalingen ten behoeve van vertalers, en geenszins van een uitsluitend regt van vertalen van een buitenlandsch letterwerk;
Dat alzoo, door de invoering van de wet van 25 Jan. 1817, het vroeger hier te lande bestaan hebbende uitsluitend vertalings-regt is afgeschaft;
Dat ged. mitsdien, door het plaatsen zijner vertaling van